Spring naar content
Advies inzake het schilderij Winters Bosgezicht

Schilderij Winters Bosgezicht

Dossiernummer: RC 1.177

Soort advies: Rijkscollectie

Adviesdatum: 16 maart 2020

Periode bezitsverlies: Voor 1933

Oorspronkelijke eigenaar:

Plaats bezitsverlies:

Winters Bosgezicht door Johann Bernard Klombeck en Eugène Joseph Verboeckhoven (foto: RCE)

  • Winters Bosgezicht door Johann Bernard Klombeck en Eugène Joseph Verboeckhoven (foto: RCE)

Het advies

Bij brief van 24 januari 2019 heeft de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: de minister) de Restitutiecommissie (hierna: de commissie) om advies gevraagd over het verzoek tot teruggave van het schilderij Winters Bosgezicht door Johann Bernard Klombeck en Eugène Joseph Verboeckhoven (hierna: het geclaimde schilderij). Dit verzoek om teruggave is bij de minister ingediend op 21 november 2018 door AA, te BB (hierna: verzoeker). Verzoeker stelt dat het geclaimde schilderij afkomstig is uit het bezit van zijn grootvader Mozes (Marcel) Wolf, die tijdens de Tweede Wereldoorlog een grote collectie schilderijen heeft moeten afstaan om in leven te blijven. Het geclaimde schilderij is thans onderdeel van de Rijkscollectie. De minister laat zich in deze zaak vertegenwoordigen door CC, adviseur Roerend Erfgoed en Rijkscollectie bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (hierna: de RCE).

De procedure

Naar aanleiding van het adviesverzoek van de minister heeft de commissie het Expertisecentrum Restitutie van het NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies (hierna: het Expertisecentrum) bij brief van 2 april 2019 verzocht een onderzoek naar de feiten in te stellen. Het Expertisecentrum heeft verzoeker en de RCE onder toezending van een concept onderzoeksrapport in de gelegenheid gesteld om correcties, aanvullingen of andere opmerkingen kenbaar te maken. Verzoeker heeft gereageerd bij email van 4 december 2019, de RCE bij email van 9 december 2019. Bij brief van 17 januari 2020 heeft het Expertisecentrum het definitieve Onderzoeksrapport aan de commissie toegezonden. De commissie heeft verzoeker en de RCE in de gelegenheid gesteld op het Onderzoeksrapport te reageren. De RCE heeft bij email van 20 februari 2020 laten weten geen behoefte te hebben aan een mondelinge behandeling.
Dr. J.F. Cohen heeft de commissie in deze zaak bijgestaan als adviseur.

Beoordelingskader

Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Besluit adviescommissie restitutieverzoeken cultuurgoederen en Tweede Wereldoorlog, zoals gewijzigd, is er een commissie die tot taak heeft de minister op diens verzoek te adviseren over de te nemen beslissingen op verzoeken om teruggave van cultuurgoederen waarover de oorspronkelijke eigenaar onvrijwillig het bezit heeft verloren door omstandigheden die direct verband hielden met het naziregime en die:
a. onderdeel zijn van de NK-collectie; of
b. tot het overig bezit van de Staat der Nederlanden behoren.
Ingevolge het vijfde lid adviseert de commissie over verzoeken als bedoeld in het eerste lid, onder b, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid.
Ingevolge het zevende lid kan de commissie het Expertisecentrum verzoeken een feitenonderzoek in te stellen.

Overwegingen

1.   De commissie heeft de relevante feiten vastgesteld aan de hand van het Onderzoeksrapport van 17 januari 2020. Hier wordt volstaan met de volgende samenvatting. Daarbij wordt allereerst ingegaan op wat bekend is over de grootvader van verzoeker, Mozes (Marcel) Wolf, van wie tijdens de Tweede Wereldoorlog diverse kunstwerken uit het bezit zijn geraakt. Daarna wordt ingegaan op de herkomstgeschiedenis van het thans geclaimde schilderij. Tot slot wordt ingegaan op wat bekend is over de voormalige kunsthandel Meijer Wolff te Amsterdam, welke kunsthandel in de herkomstgeschiedenis van het thans geclaimde schilderij een rol speelt.

Mozes (Marcel) Wolf
2.    Verzoeker is de kleinzoon van Mozes Wolf (1894-1978), die zichzelf Marcel noemde. Wolf was van Joodse afkomst en woonde in Den Haag. Tijdens de Duitse bezetting werd het vermogen van Marcel Wolf onder beheer gesteld van een Duitse bestuurder, een zogenoemde Verwalter. Na de oorlog deed Wolf aangifte bij de Stichting Nederlands Kunstbezit (hierna: de SNK) van diverse uit zijn bezit geraakte goederen. Uit de door Wolf ondertekende aangifteformulieren en de overige documentatie uit het beheersdossier van Wolf bij de SNK kan worden afgeleid dat Wolf in totaal het verlies van 22 schilderijen opgaf bij de SNK. Het thans geclaimde schilderij behoort daar niet bij. In een tijdens de bezetting opgesteld taxatierapport worden goederen vermeld die zich bevonden in de woning van Wolf aan de Adriaan Goekooplaan 5-7 te Den Haag. Naast de 22 hiervoor vermelde schilderijen bevonden zich onder deze goederen diverse schilderijen waarvoor geen door Wolf ingevulde SNK-aangifteformulieren zijn aangetroffen. Het thans geclaimde schilderij wordt niet in dit taxatierapport genoemd.
Uit de stukken in het SNK-dossier kan worden afgeleid dat van de in totaal 22 schilderijen die Wolf bij de SNK aangaf, er uiteindelijk maar twee schilderijen door de SNK naar Nederland zijn teruggevoerd. Deze twee schilderijen, Winterlandschap door Aert van der Neer en Pyrrus door Ferdinand Bol, zijn uiteindelijk na diverse procedures bij de Raad voor het Rechtsherstel en overleg met de Nederlandse overheid, in 1956 teruggegeven aan Marcel Wolf.

Het thans geclaimde schilderij
3.    Het thans geclaimde schilderij betreft een geschilderde winterscène, olieverf op doek, van de hand van Johann Bernard Klombeck en Eugène Joseph Verboeckhoven. Het kunstwerk is 91 x 125,5 cm groot, gesigneerd en gedateerd 1863. Het schilderij maakt sinds 1950 deel uit van wat tegenwoordig de Rijkscollectie heet en bevindt zich bij het Ministerie van Defensie te Den Haag.
Uit het door het Expertisecentrum verrichte onderzoek is het volgende duidelijk geworden over het thans geclaimde schilderij. Het schilderij heeft toebehoord aan Cornelis Everhardus Frederik Beversen (1859-1922), die onder meer adjunct-directeur en lid van de raad van commissarissen was van brouwerij De Amstel te Amsterdam. Hij heeft het schilderij in 1921 als geschenk gekregen van deze brouwerij. Dit kan worden afgeleid uit een op de achterkant van het schilderij aangetroffen plaatje met de volgende tekst: ‘Aangeboden aan den heer C.E.F. Beversen door de Amstelbrouwerij 1874-1921’. Beversen overleed in 1922. Zijn weduwe Zwanette Beversen-Siemons (1870-1948) schonk het schilderij in 1948 vlak voor haar overlijden aan het Rijksmuseum, zo blijkt uit een brief van Beversen-Siemons van 12 oktober 1948 aan dit museum. In het jaarverslag van het Rijksmuseum over 1948 wordt deze schenking vermeld. Er zijn geen aanwijzingen dat het schilderij in periode tussen 1922-1948 uit het bezit van Beversen-Siemons is geweest. Het schilderij is in 1950 overgedragen aan de Dienst voor ’s Rijks Verspreide Kunstvoorwerpen, een voorloper van de RCE.

4.     Het thans geclaimde schilderij wordt vermeld op de website van Museale Verwervingen vanaf 1933. Op deze website worden kunstvoorwerpen getoond waarbij een vermoeden bestaat dat ze tussen 1933 tot 1945 zijn geroofd, geconfisqueerd of gedwongen zijn verkocht. De herkomstreconstructie van het thans geclaimde schilderij is daar als volgt:
‘- Reconstructie herkomst
? 1910 <>? 1940
Mogelijk: M. Wolff (kunsthandel), Amsterdam
RKD documentatie
? <> 1948-11
Zwanette Beversen-Siemons (collectie), Soestdijk
Inventarisboek Rijksmuseum
1948-11
Schenking aan het Rijksmuseum door Z. Beversen-Siemons
Inventarisboek Rijksmuseum
1948-11 <> 1950
Rijksmuseum, Amsterdam
Inventarisboek Rijksmuseum
1950
Overdracht naar Dienst voor ’s Rijks Verspreide Kunstvoorwerpen, Den Haag, van Rijksmuseum
Inventaris RCE
1950 <> heden
Rijksdienst Cultureel Erfgoed, Amersfoort’

Kunsthandel M. Wolff te Amsterdam
5.    De hiervoor vermelde herkomstreconstructie op de website van Museale Verwervingen noemt als mogelijke herkomst tussen 1910 en 1940 ‘M. Wolff (kunsthandel), Amsterdam’. Als conclusie wordt vermeld: ‘De herkomst van dit schilderij is niet helder, omdat de kunsthandel M. Wolff dit schilderij mogelijk in bezit heeft gehad en tijdens de oorlog in moeilijkheden is gekomen. Deze kunsthandel had een joodse eigenaar.’
De kunsthandel ‘M. Wolff’ die in deze herkomstreconstructie wordt genoemd is de door Meijer Wolff (1878-1947) opgerichte schilderijenhandel aan het Rokin te Amsterdam. Na 1935 werd deze zaak als eenmanszaak voorgezet door zijn zoon Jacob (Jaap) Wolff, die op 15 februari 1940 overleed. Beiden waren geen familie van de eerder genoemde Marcel Wolf. Na het overlijden van Jaap Wolff werd de kunsthandel niet voortgezet. Op de website van het RKD Nederlands Instituut voor Kunstgeschiedenis (hierna: het RKD) wordt vermeld dat kunsthandel ‘M. Wolff” actief was in de periode 1910-1940.
Op een fotokaart in het RKD van het thans geclaimde schilderij wordt vermeld ‘ksth Wolff Amsterdam’. Op een andere fotokaart wordt vermeld ‘Ksth.M. Wolff, Amsterdam’. Beide verwijzingen zijn niet van een datum voorzien. Uit wat onder 4 is overwogen volgt echter dat het schilderij sinds 1921 in bezit was van Beversen, en na zijn overlijden in 1922 tot de schenking in 1948 aan het Rijksmuseum, in het bezit van zijn weduwe Beversen-Siemons. Dat duidt er op dat de herkomst kunsthandel M. Wolff te Amsterdam moet worden geplaatst voor de verkrijging in 1921 door Beversen.

Beoordeling claim

6.    De commissie constateert dat er geen aanwijzingen zijn dat het thans geclaimde schilderij aan de grootvader van verzoeker, Marcel Wolf, heeft toebehoord. Het verzoek om teruggave komt reeds daarom niet voor inwilliging in aanmerking. Bovendien is uit het onderzoek gebleken dat het schilderij in de periode 1933-1945 niet is vervreemd, zodat geen reden meer bestaat om de herkomstgeschiedenis van het schilderij als verdacht aan te merken.

Conclusie

De Restitutiecommissie adviseert de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap het verzoek om teruggave van het schilderij Winters Bosgezicht door Johann Bernard Klombeck en Eugène Joseph Verboeckhoven af te wijzen.

Aldus vastgesteld op 16 maart 2020 door A. Hammerstein (voorzitter), S.G. Cohen-Willner, J.H.W. Koster, J.H. van Kreveld, D. Oostinga, E.H. Swaab (plaatsvervangend voorzitter) en C.C. Wesselink en ondertekend door de voorzitter en de secretaris.

(A. Hammerstein, voorzitter)    (E.J.A. Idema, secretaris)