Spring naar content
Advies inzake het verzoek tot teruggave van Landschap met kudde bij een poel van J.S. van Ruysdael (NK 2653)

Landschap met kudde bij een poel van J.S. van Ruysdael

Dossiernummer: RC 1.41

Soort advies: NK-collectie

Adviesdatum: 27 november 2006

Periode bezitsverlies: 1940-1945

Oorspronkelijke eigenaar: Particulier

Plaats bezitsverlies: In Nederland

NK 2653 – Landschap met kudde bij een poel van Jacob Salomonsz. van Ruysdael (foto: RCE)

  • NK 2653 - Landschap met kudde bij een poel van Jacob Salomonsz. van Ruysdael (foto: RCE)

Het advies

Bij brief van 22 november 2005 verzocht de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) de Restitutiecommissie om advies over de te nemen beslissing op het verzoek van 1 september 2005 van M.J. B.-R. en F.H.R. (hierna: verzoekers) tot teruggave van het zeventiende-eeuwse schilderij Landschap met kudde bij een poel van Jacob Salomonsz. van Ruysdael (NK 2653). Het geclaimde schilderij maakt deel uit van de Nederlands Kunstbezit-collectie in beheer van het rijk en bevindt zich momenteel in langdurige bruikleen bij de Nederlandse ambassade te Washington D.C. (USA). Verzoekers worden vertegenwoordigd door mevrouw A.B. Rubin van het Holocaust Claims Processing Office te New York (USA), die het kunstwerk op het spoor was gekomen bij bestudering van de website van Bureau Herkomst Gezocht.

De procedure

Naar aanleiding van het restitutieverzoek heeft de commissie een onderzoek naar de feiten laten uitvoeren, waarvan de resultaten zijn neergelegd in een conceptrapport van 21 augustus 2006. Het rapport is voorgelegd aan verzoekers, waarop hun vertegenwoordigster bij brief van 6 november 2006 heeft gereageerd en onder meer nadere gegevens met betrekking tot de erfrechtelijke positie van verzoekers heeft verstrekt. Het rapport is vervolgens vastgesteld op 27 november 2006. Voor de feiten in deze zaak verwijst de commissie naar het onderzoeksrapport, dat geacht wordt deel uit te maken van dit advies.

Algemene overwegingen

a) De commissie laat zich bij haar advisering leiden door de beleidslijnen terzake van de Commissie Ekkart als overgenomen door de regering.

b) De commissie heeft zich de vraag gesteld of een uit te brengen advies invloed mag ondervinden van mogelijke consequenties in latere zaken. De commissie beantwoordt die vraag, behoudens onder bijzondere omstandigheden ontkennend omdat een dergelijke invloed bezwaarlijk kan worden tegengeworpen aan de betrokken verzoeker.

c) De commissie heeft zich voorts afgevraagd op welke wijze moet worden omgegaan met het gegeven dat bepaalde feiten niet meer te achterhalen zijn, dat bepaalde gegevens verloren zijn gegaan of niet zijn teruggevonden of anderszins bewijzen niet meer zijn bij te brengen. De commissie is daaromtrent van mening dat, indien het tijdsverloop (mede) oorzaak is van de ontstane problemen, het risico daarvoor, behoudens onder bijzondere omstandigheden, behoort te liggen bij de overheid.

d) De commissie is van mening dat inzichten en omstandigheden die naar algemene maatschappelijke opvattingen sinds de Tweede Wereldoorlog klaarblijkelijk zijn veranderd, gelijk mogen worden gesteld aan nova (nieuwe feiten).

e) Onder onvrijwillig bezitsverlies wordt ook verstaan verkopen zonder instemming van de kunsthandelaar door Verwalters of andere niet door de eigenaar aangestelde beheerders uit de onder hun beheer gestelde oude handelsvoorraad, voor zover de oorspronkelijke eigenaar of zijn erven niet het volledige profijt van de transactie heeft genoten of voor zover de eigenaar niet na de oorlog uitdrukkelijk afstand heeft gedaan van rechten.

Bijzondere overwegingen

  1. Verzoekers vragen restitutie van het schilderij Landschap met kudde bij een poel van J.S. van Ruysdael dat volgens verzoekers gedurende de Tweede Wereldoorlog onvrijwillig is verkocht door hun vader Markus Mayer (Max) Rothstein (1894-1950). De commissie heeft kennis genomen van een aantal documenten met betrekking tot de erfrechtelijke positie van verzoekers, op grond waarvan verzoekers in het restitutieverzoek stellen enig erfgenamen te zijn van hun moeder, Margot Rothstein-Kronheim, die volgens hen op haar beurt enig erfgename was van haar echtgenoot Max Rothstein.
  2. Verzoekers hebben bij het restitutieverzoek een uitvoerige beschrijving gegeven van de levensloop van hun vader, Max Rothstein. Deze beschrijving is onder meer gebaseerd op een verklaring van Margot Rothstein-Kronheim uit 1957. Max Rothstein werd in 1894 geboren te Stry, Oostenrijk-Hongarije (nu Stryj, Oekraïne) en was van joodse afkomst. Hij woonde in de jaren dertig van de vorige eeuw met zijn echtgenote en twee kinderen in Berlijn en was mede-directeur van de bank Willy Rosenthal Jr. & Co. In de loop der jaren had hij een aanzienlijke kunstverzameling opgebouwd. De politieke veranderingen vanaf 1933 hadden grote gevolgen voor Rothstein en zijn gezin. Als gevolg van de anti-joodse maatregelen, waardoor Rothstein gedwongen werd zijn woning te verlaten en zijn positie bij de bank op te geven, besloot het echtpaar Rothstein in 1938 uit te wijken naar Nederland. Vanaf 1939 was Rothstein volgens verzoekers genoodzaakt ter bekostiging van het levensonderhoud van zijn gezin kunstwerken te verkopen en gaf hij daartoe een aantal werken in bewaring/consignatie bij de bevriende joodse kunsthandelaar Albert Heppner. Ook liet hij een gedeelte van zijn kunstverzameling opslaan. De bezetter heeft de goederen in opslag later geconfisqueerd. De familie Rothstein zag in augustus 1941 kans Nederland te ontvluchten en vestigde zich in de Verenigde Staten.
  3. Het onderzoek naar de herkomst van het geclaimde schilderij heeft niet uitgewezen vanaf welke datum Max Rothstein het werk in bezit had. Wel is komen vast te staan dat het kunstwerk begin 1939 eigendom was van Rothstein, omdat bekend is dat het werk op 24 februari 1939 door Rothstein werd aangeboden bij veilinghuis Messrs. Christie, Manson &Woods te Londen, maar niet werd verkocht. In 2005 heeft Christie’s te New York het Holocaust Claims Processing Office meegedeeld dat A. Heppner op de veiling van 1939 als vertegenwoordiger van Max Rothstein optrad. De commissie heeft kennis genomen van kopieën van bladzijden van de toenmalige veilingcatalogus, waarop met de hand de namen van Rothstein en Heppner bij het geclaimde schilderij zijn genoteerd.
  4. Tevens is bekend dat het schilderij op 18 juli 1940 door Heppner is verkocht aan de Duitser Alois Miedl voor een bedrag van NLG 2.600,-. Van deze transactie is een factuur bewaard gebleven. In augustus 1940 heeft Miedl het schilderij op zijn beurt vervolgens voor NLG 4.800,- doorverkocht aan de Reichskanzlei ten behoeve van het nog op te richten Führermuseum te Linz. Na de oorlog is het kunstwerk naar Nederland teruggevoerd.
  5. Uit het onderzoek is niet gebleken in welke hoedanigheid Heppner het schilderij in juli 1940 heeft verkocht. De commissie acht de stelling van verzoekers echter aannemelijk dat Heppner bij deze verkoop in hoedanigheid van vertegenwoordiger van Rothstein handelde, en niet als eigenaar. De commissie wijst in dit verband op het feit dat de familie Rothstein in juli 1940 nog in Nederland verbleef en al eerder met behulp van Heppner kunstwerken had verkocht.
  6. Evenmin is uit het onderzoek duidelijk geworden of Max Rothstein de door Miedl betaalde koopsom van NLG 2.600,- heeft ontvangen. Verzoekers hebben hieromtrent gesteld dat als de gelden al zouden zijn overgemaakt op zijn bankrekening, hetgeen zij niet aannemelijk achten, de rekening vermoedelijk geblokkeerd was en Rothstein er niet over had kunnen beschikken. De commissie overweegt hieromtrent dat niet kan worden uitgesloten dat Heppner de koopsom in contanten aan Rothstein heeft overhandigd. Een en ander heeft naar de mening van de commissie echter geen gevolgen voor de beslissing op het restitutieverzoek, zoals in overweging 9 wordt toegelicht.
  7. Na de oorlog heeft de familie Rothstein getracht een aantal werken uit de kunstcollectie terug te krijgen met hulp van de Nederlandse rechtsherstelautoriteiten. Bij brief van 7 maart 1946 aan de Stichting Nederlands Kunstbezit meldt Max Rothstein onder meer “two valuable old paintings” in bewaring te hebben gegeven bij zijn vriend A. Heppner, zonder nadere aanduiding welke werken het betrof. Het thans geclaimde schilderij wordt in het rechtshersteldossier inzake Rothstein niet met name genoemd. Er zijn evenmin aanwijzingen dat de familie Rothstein ooit gewezen is op het feit dat het schilderij was gerecupereerd. De na-oorlogse documentatie heeft met name betrekking op een collectie miniaturen en op de goederen in opslag van Rothstein die de bezetter had geconfisqueerd. Nu er geen sprake is geweest van een in het verleden afgehandelde zaak, acht de commissie verzoekers dan ook ontvankelijk in hun verzoek.
  8. De commissie acht op grond van het voorgaande voldoende aannemelijk dat Max Rothstein in 1940, ten tijde van de verkoop aan Miedl, eigenaar was van het geclaimde werk. De commissie overweegt verder dat onder het huidige rijksbeleid de verkoop van het schilderij als onvrijwillig, als gevolg van omstandigheden die direct verband houden met het naziregime, dient te worden aangemerkt. Voor dit oordeel verwijst zij naar de derde aanbeveling van de Commissie Ekkart van 26 april 2001, overgenomen door de regering, die bepaalt dat verkopen door joodse particulieren in Nederland vanaf 10 mei 1940 als onvrijwillig dienen te worden beschouwd, tenzij nadrukkelijk anders blijkt. De commissie acht aannemelijk dat Max Rothstein genoodzaakt was, ter voorziening in levensonderhoud en ter bekostiging van de emigratie van het gezin, het kunstwerk te verkopen.
  9. Gezien het voorgaande acht de commissie het verzoek tot teruggave van het werk Landschap met kudde bij een poel van Jacob Salomonsz. van Ruysdael (NK 2653) toewijsbaar. De commissie is van mening dat daaraan geen voorwaarde tot terugbetaling van een eventueel destijds ontvangen koopsom dient te worden verbonden. Immers, zelfs al heeft Rothstein de koopsom destijds ontvangen, hetgeen niet meer kan worden achterhaald, dan bestaat ingevolge de vierde aanbeveling van de Commissie Ekkart van 26 april 2001, uitsluitend een verplichting tot terugbetaling indien de toenmalige verkoper de opbrengsten ter vrije beschikking heeft gekregen. Er is ingevolge het regeringsbeleid geen reden tot terugbetaling wanneer de koopsom vermoedelijk besteed is aan pogingen het land te verlaten, zoals bij Rothstein waarschijnlijk het geval is geweest.

Conclusie

De Restitutiecommissie adviseert de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap om het werk Landschap met kudde bij een poel van J.S. van Ruysdael (NK 2653) te restitueren aan de erven van Max Rothstein.

Aldus vastgesteld in de vergadering van 27 november 2006,

B.J. Asscher (voorzitter)
J.Th.M. Bank
J.C.M. Leijten
P.J.N. van Os
E.J. van Straaten
H.M. Verrijn Stuart
I.C. van der Vlies

Samenvatting RC 1.41

LANDSCHAP MET KUDDE BIJ EEN POEL VAN J.S. VAN RUYSDAEL

Een medewerkster van het Holocaust Claims Processing Office te New York kwam het 17e-eeuwse schilderij Landschap met een kudde bij een poel van Jacob Salomonsz van Ruysdael (NK 2653) op het spoor via de website van Bureau Herkomst Gezocht. Zij meldde de staatssecretaris dat het werk uit het bezit afkomstig was van de joodse bankier en kunstverzamelaar Max Rothstein (1894-1950). Diens zoon en dochter dienden in september 2005 een restitutieverzoek in bij de staatssecretaris, dat in november 2005 aan de commissie werd voorgelegd. Het schilderij bevond zich op dat moment bij de Nederlandse ambassade te Washington DC in bruikleen.