De geclaimde objecten zijn blijkens het onderzoeksrapport alle te herleiden tot de Lempertz-lijst.
a. NK 302 A-B – Twee miniatuur muiltjes van geglazuurd aardewerk met polychroom decor, Delft, eerste helft 18e eeuw, aardewerk.
Met betrekking tot deze objecten wordt in de SNK-documentatie het kengetal 3089 genoemd. Dit getal verwijst waarschijnlijk naar het nummer waaronder de objecten zijn opgenomen op de Lempertz-lijst. Op de lijst worden met ‘Erkennungsmerkmal 3089’ vermeld: ‘2 polychrome Delfter Schuhe’. Aangezien voor de omschrijving van de objecten het cijfer 2 is geplaatst, zijn deze objecten volgens de Lempertz-lijst waarschijnlijk verworven van Hiegentlich.b. NK 915 – Schaal van geglazuurd porselein en blauwwit decor met bloemen, China, 18e eeuw
Met betrekking tot de schaal NK 915 zijn in de documentatie van de SNK verschillende kengetallen vermeld, die ook zijn aangetroffen op de Lempertz-lijst, namelijk 3308 en 3328/3329. Op de Lempertz-lijst is onder Erkennungsmerkmal 3308 een ‘Delfter Teller, blau-weiss’ zonder code vermeld en onder Erkennungsmerkmal 3328/3329 een ‘blaue China-Teller’, waarbij de code 2 is genoteerd.
De vraag doet zich voor welke van de kengetallen (3308 of 3328/3329) betrekking zou kunnen hebben op NK 915. De inventariskaart van de SNK vermeldt dat op de achterzijde van NK 915 het merkteken ‘L 3329’ geschreven staat. Behalve dit merkteken op de achterzijde van NK 915 wijst ook het materiaal waarvan NK 915 is gemaakt (porselein) erop dat NK 915 niet een in Delft gemaakt bord (3308 op de Lempertz-lijst) is, maar een Chinese schaal (3328/3329 op de Lempertz-lijst). [1]
De conclusie is dat de omschrijving van NK 915 als ‘Delfts bord, blauw wit/3308’ op een intern SNK-aangifteformulier vermoedelijk op een vergissing berust en dat het waarschijnlijk is dat NK 915 kan worden geïdentificeerd met het waarschijnlijk bij Hiegentlich verworven object 3329 op de Lempertz-lijst.
c. NK 936 B – Schaal van geglazuurd porselein en blauwwit decor met bloemtakken en bruine achterzijde, China, 18e eeuw
Met betrekking tot schaal NK 936 B wordt in documentatie van de SNK het nummer L 3327 genoemd, dat waarschijnlijk verwijst naar de Lempertz-lijst. Op die lijst worden onder 3327 ‘blaue China-Teller’ vermeld, met de code ‘2’, die wijst op een herkomst Hiegentlich.
d. NK 941 – Schotel van geglazuurd aardewerk en blauwwit decor met oeverlandschap en pauw in Wan Li stijl, Delft, 18e eeuw
Ook met betrekking tot dit object worden in de door de commissie geraadpleegde documenten twee kengetallen genoemd, die waarschijnlijk naar nummers op de Lempertz-lijst verwijzen: 3336 en 1319. Onder nummer 3336 op de Lempertz-lijst wordt vermeld: ‘China-Schüssel, blau-weiss’ met code ‘2’, derhalve waarschijnlijk afkomstig van Hiegentlich. Volgens de inventariskaart van de SNK staat op de achterzijde van de schotel in inkt ‘L 1319’ geschreven. Op de Lempertz-lijst vinden we onder 1319 de vermelding ‘Delfter Pfauenschwanz-Schüssel’. Bij dit nummer staat geen herkomstcode vermeld, hetgeen er op wijst dat Lempertz niet in staat was de herkomst van nummer 1319 aan te geven. Er zijn argumenten om NK 941 eerder te identificeren met nummer 1319 dan met nummer 3336 van de Lempertz-lijst. In de eerste plaats vanwege het op de achterzijde van NK 941 met inkt aangebrachte merkteken L 1319. In de tweede plaats, omdat NK 941 een Delfts aardewerken schotel is, hetgeen wel klopt met de omschrijving op de Lempertz-lijst van nummer 1319 (Delfter Pfauenschwanz-Schüssel), maar niet met de omschrijving van nummer 3336 (‘China-Schüssel’). In de derde plaats omdat nummer 1319 wordt beschreven als een ‘Pfauenschwanz-Schüssel’, hetgeen klopt met de voorstelling van een pauw op NK 941. Met betrekking tot de herkomst van nummer 1319 op de Lempertz-lijst kan, bij ontbreken van een herkomstcode, niet meer worden gezegd dan dat het object waarschijnlijk door Lempertz is gekocht bij een van de twaalf door Hanstein in zijn verklaring genoemde instanties, waaronder de roofinstelling Lippmann, Rosenthal & Co.
Samenvattend acht de commissie in hoge mate aannemelijk dat vier van de vijf objecten waarop dit advies betrekking heeft (NK 302 A-B, NK 915 en NK 936 B) in de oorlog eigendom van Hiegentlich zijn geweest en tot diens handelsvoorraad hebben behoord. Voor het object NK 941 acht zij een herkomst van Hiegentlich mogelijk, maar niet in hoge mate aannemelijk. Met betrekking tot NK 941 zal het advies van de commissie dan ook tot afwijzing van het restitutieverzoek luiden.
Beoordeling van de onvrijwilligheid van het bezitsverlies
De wijze en het tijdstip waarop Hiegentlich het bezit van de geclaimde objecten NK 302 A-B, NK 915 en NK 936 B verloor, heeft de commissie niet kunnen vaststellen. In het licht van de verklaring van Hanstein (zie hiervoor onder 7) in samenhang met de Lempertz-lijst, dient te worden aangenomen dat het bezit van de objecten op enig moment in de periode tussen 1941-1944 op Lempertz is overgegaan, direct dan wel via een derde. Dit betekent dat de commissie rekening dient te houden met de volgende mogelijkheden:a. het betrof een verkoop in de periode van tien maanden tussen januari 1941 en 17 oktober 1941 waarbij Hiegentlich persoonlijk betrokken kan zijn geweest;
b. het betrof een aankoop van Lempertz in het tijdsbestek van drie jaar (17 oktober 1941 tot 1944) nadat de opheffing van het bedrijf van Hiegentlich een feit was.
Voor zover de verkopen van de geclaimde voorwerpen na 17 oktober 1941 hebben plaats gehad (mogelijkheid b), moet naar het oordeel van de commissie onvrijwillig bezitsverlies zonder meer worden aangenomen. De gebeurtenissen, in overweging 2 beschreven, duiden immers op een bezitsverlies dat naar alle waarschijnlijkheid zijn beslag heeft gekregen door confiscatie door de Duitse roofinstelling Omnia, dan wel door roof van de overgebleven voorwerpen tijdens het ‘pulsen’ van de boven de antiekzaak van Hiegentlich gelegen woning in 1943 (zie hiervoor onder 2).
Voor wat betreft de beoordeling van het bezitsverlies door Hiegentlich in de periode daarvoor (mogelijkheid a) overweegt de commissie het volgende.
Allereerst gaat het in het geval Hiegentlich om een relatief kleine eenmanszaak van een joodse eigenaar die niet, zoals sommige collega’s, bijzondere bescherming genoot tegen anti-joodse maatregelen. Voor wat betreft de periode vanaf 12 maart 1941, wijst de commissie op het belang van de ‘Verordening tot de verwijdering van joden uit het bedrijfsleven’. De afkondiging van deze maatregel zal de vrijheid van handelen van joodse handelaren zoals Hiegentlich op zijn minst ernstig hebben bemoeilijkt. Daarnaast is het aannemelijk dat Hiegentlich in deze periode ten overstaan van de Duitse koper Lempertz extra druk zal hebben gevoeld gezien de bedenkelijke reputatie van Lempertz in de oorlogsjaren (zie hiervoor ‘Investigation report on the auction house M. Lempertz-Cologne’ van 12 mei 1947).
De mogelijkheid bestaat dat de voorwerpen met instemming van Hiegentlich in de periode van twee maanden tussen januari 1941 en maart 1941 zijn verkocht aan Lempertz. Gelet op de korte duur van deze periode terwijl het ontbreken van voldoende informatie sedert het begin van de bezetting naar het oordeel van de commissie niet volledig voor risico van de verzoekster behoort te komen, meent zij dat deze mogelijkheid niet opweegt tegenover de hiervoor met meer zekerheid en over een veel langere periode vastgestelde feiten en omstandigheden.