3. De feiten
De commissie gaat uit van de volgende feiten:
Familie Kirstein
3.1 Gustav Kirstein (1870-1934) was gehuwd met Therese Clara Stein (1885-1939). Beiden waren van joodse afkomst. Het echtpaar woonde in Leipzig en kreeg twee dochters, Gabriele Heidi Lotte Kirstein (1905-1957) en Marianne Erika Kirstein (1907-1981). Gustav Kirstein voerde vanaf oktober 1899 samen met zijn compagnon Arthur Seemann de leiding over de gerenommeerde kunstuitgeverij E.A. Seemann. Kirstein was een vriend van en mecenas voor veel prominente kunstenaars van zijn tijd, onder wie Max Liebermann, Lovis Corinth en Max Klinger. Gedurende zijn leven had Gustav Kirstein een grote collectie kunst bijeen gebracht van kunstenaars als Max Klinger, Max Liebermann, Edouard Manet, Adolph Menzel, Lovis Corinth, Käthe Kollwitz, Georg Kolbe, Carl Spitzweg en Hans Thoma.
3.2 Na de machtsovername door de nazi’s in Duitsland in 1933 werd het echtpaar Kirstein getroffen door de anti-joodse maatregelen. Zo werd Gustav Kirstein gedwongen verschillende functies neer te leggen en de door hem opgerichte uitgeverij te verlaten. Hierna heeft Gustav Kirstein een deel van de uitgeverij zelfstandig voortgezet.
Gustav Kirstein overleed op 14 februari 1934. Zijn weduwe nam de uitgeverij over, totdat deze in 1938 door de nazi’s onder beheer werd geplaatst. In 1942 werd de uitgeverij door de nazi’s verkocht. In het voorjaar van 1939 werd Clara Kirstein verplicht haar familiejuwelen en zilverwerk af te staan. Haar twee dochters waren vanwege hun vervolging door de nazi’s inmiddels gevlucht naar de Verenigde Staten. Ook Clara Kirstein wilde hiernaartoe vluchten. Daarvoor diende zij echter een grote som aan belastingafdrachten te voldoen. Hiervoor verkocht zij een deel van haar kunstverzameling. Op de dag voor het voorgenomen vertrek van Clara Kirstein uit Duitsland werd haar paspoort in beslag genomen en werd zij door de Gestapo opgeroepen om zich te melden. Op 29 juni 1939 pleegde ze zelfmoord. Haar twee dochters waren haar erfgenamen.
Lot van de kunstcollectie
3.3 Uit de voorhanden documentatie kan worden afgeleid dat de door Gustav Kirstein verzamelde kunstcollectie in 1939 en daarna is verkocht of te koop is aangeboden. Een deel kwam op 28 april 1939 bij veilinghuis en kunsthandelaar C.G. Boerner te Leipzig onder de hamer. Na de dood van Clara Kirstein verkocht de beheerder van haar nalatenschap, de joodse executeur-testamentair dr. Richard Marcuse, een aantal kunstwerken aan het Bildermuseum in Leipzig. Een ander deel van de kunstcollectie liet hij opslaan bij veilinghuis Boerner.
Weer een ander deel van de kunstcollectie werd geïnventariseerd door veilinghuis Hans Klemm te Leipzig. Dit veilinghuis was betrokken bij de verkoop van joodse bezittingen. De Duitse publicist Thomas Ahbe illustreerde de werkwijze van dit veilinghuis aan de hand van de eigendommen van Kirstein:
Wie die deutschen Juden um ihren Kunstbezitz gebracht wurden, illustriert eine Aufstellung des Auswanderergutes von Klara Theres K. [Clara Therese Kirstein, RC] Darunter befindet sich auch eine “Liste der jüdischen und entarteten Kunstwerken aus dem Nachlass von Frau Claire Kirstein”. Der Verfasser führt Bilder von Lovis Corinth, Max Liebermann und Otto Engel auf. Am Ende der Liste wird der Klara Theres K. bescheiden: “Die hier aufgeführten Kunstwerken sind in Deutschland unverkäuflich und deswegen wertlos”.
3.4 Op de door Ahbe genoemde ‘Liste der jüdischen und entarteten Kunstwerken aus dem Nachlaß von Frau Claire Kirstein’ (hierna: de Klemm-lijst) staan enkele honderden kunstwerken, met name tekeningen en grafische werken, waarbij Lovis Corinth, Otto Engel, Berthold Kirstein en Max Liebermann met naam als kunstenaar genoemd zijn. In veel gevallen worden de individuele werken niet omschreven, maar is volstaan met het opsommen van het aantal. Dat is ook het geval bij de meeste werken van Max Liebermann, die op de Klemm-lijst slechts als groep zijn vermeld:
Max Liebermann: Alsterbassin.Oel
Netzeflickerin.Oel
Familienkreis.Oel
Kleines Kind.Oel
9 Pastelle
Porträit Kirstein.Kreide
1o8 Blatt Zeichnungen
119 Blatt Graphik
Of de op de lijst genoemde tekeningen daadwerkelijk door Klemm zijn geveild is onduidelijk, gezien de opmerking van het veilinghuis dat de desbetreffende werken in Duitsland onverkoopbaar waren.
3.5 De op 25 november 1941 door de nazi’s afgekondigde elfde verordening op het Reichsburgergesetz bepaalde dat alle joodse vluchtelingen die uit Duitsland waren vertrokken hun staatsburgerschap verloren en dat hun bezittingen aan de Duitse Staat vervielen. In de verordening was vastgelegd dat alle eigendommen aangegeven moesten worden bij de Oberfinanzpräsident Berlin-Brandenburg. Bij brief van 2 mei 1942 verstrekte executeur‑testamentair Marcuse een gedetailleerde opgave van de bestanddelen van de nalatenschap van Clara Kirstein, waarbij hij aangaf dat de eerder bij Boerner gedeponeerde kunstwerken zich daar nog bevonden. In 1943 gaf de Oberfinanzpräsident Berlin-Brandenburg opdracht om de rest van de kunstwerken uit de collectie van Kirstein te verkopen. Volgens verzoekers kwam een deel van de kunstwerken daarna onder de hamer bij Boerner. Een ander deel van de werken zou onderhands zijn verkocht.
Na de oorlog
3.6 Op 23 december 1958 diende advocaat dr. Boekle uit Tübingen namens Marianne Baer-Kirstein en de erfgenaam van haar inmiddels overleden zuster Gabrielle Jacobsen-Kirstein op grond van het medio 1957 ingevoerde Bundesrückerstattungsgesetz een claim in bij de West-Duitse overheid waarin werd gevraagd om compensatie van de van Clara Kirstein geroofde bezittingen. Het verzoek om compensatie betrof onder meer zilverwerk, inboedel, de uitgeverij en ‘Kunstgegenstände’. In een eerdere brief van 18 december 1958 schreef advocaat Boekle dat Clara Kirstein na haar dood een ‘beträchtliches Vermögen’ had nagelaten, waarvan ‘ihre Kinder und Erben nichts erhalten haben. Das gesamte Vermögen ging also verloren’. Boekle schreef over de kunstcollectie dat deze na de dood van Clara Kirstein nog aanwezig was, maar dat onbekend was waar de individuele kunstwerken nadien terecht waren gekomen:
Herr Dr. Kirstein besass eine bekannte und wertvolle Sammlung von Kunstgegenständen, u.a. Bilder von Menzel, Corinth, Liebermann, Käthe Kollwitz sowie Skulpturen von Kolbe u.a. Diese Sammlung war beim Tode von Frau Kirstein noch vorhanden. Es ist noch nicht geklärt, wohin die einzelnen Gegenstände gekommen sind. Wir sind dabei, weitere Nachforschungen anzustellen, und werden weitere Unterlagen nachreichen.
In een brief van 11 juli 1961 schreef Boekle:
Was die Kunstgegenstände anbetrifft, so handelte es sich um eine ausserordentlich wertvolle Sammlung. Es erscheint deshalb ausgeschlossen, dass diese samt und sonders in Leipzig geblieben sind. Teilweise befanden sich darunter auch Werke der sogenannten nichtarischen Kunst. Insoweit muss angenommen werden, dass sie vernichtet worden sind. Ich habe vergeblich versucht, Nachforschungen über den Verbleib dieser Kunstgegenstände anzustellen. Bisher konnte ich vom Kläger Einzelheiten nicht erfahren.
Boekle was er wel in geslaagd om bij de voormalige secretaresse van Gustav Kirstein, mevrouw Bungter, een schriftje te traceren waarin de stand van zaken van de collectie anno januari 1917 was weergegeven:
Dagegen ist es mir gelungen, ein Verzeichnis der Sammlung Dr. Kirstein zu erhalten. Die frühere langjährige Sekretärin von Herrn Dr. Kirstein, Frau Bungter, die heute in Leipzig lebt, hat mir ein Oktavheft übersandt, das sie noch in Besitz hatte und das ein Verzeichnis der Sammlung nach dem Stand vom 10.1.1917 enthält.
Volgens Bungter was de kunstcollectie niet wezenlijk gewijzigd sinds 1917. Boekle verklaarde dat er geen aanleiding was geweest voor Kirstein om werken uit zijn collectie te verkopen, omdat zijn financiële situatie voorspoedig was:
Frau Bungter versicherte mir in einem Schreiben, dass sich ihrer Ansicht nach der Bestand nicht wesentlicht verändert habe. Das dürfte auch der Erfahrung entsprechen, da Herr Dr. Kirstein ja in guten finanziellen Verhältnissen lebte und keinen Grund hatte, Bestandteile seiner Sammlung zu veräussern. Eine Durchsicht des Verzeichnisses zeigt, dass es sich um ausserordentlich wertvolle und teilweise berühmte Werke handelte. (…)
Het verzoek om compensatie werd uiteindelijk in 1965 afgewezen.
De thans geclaimde tekening
3.7 De tekening Judenviertel in Amsterdam door Max Liebermann is een tekening in potlood, meet 300 x 222 mm en is gedateerd ca. 1876. Afgebeeld is de Rapenburgwal. Over de herkomstgeschiedenis van de tekening is het volgende bekend.
In het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie (RKD) is een foto van de tekening aangetroffen met het bijschrift: ‘Max Liebermann, Judenviertel in Amsterdam, Bleistiftzeichnung, 1876’. Op de foto is met de hand aangetekend: ‘Kunst und Künstler, Oct. 1913’, een verwijzing naar het te Berlijn door Paul Cassirer uitgegeven tijdschrift Kunst und Künstler.
In een inventarislijst van de collectie Kirstein die Boekle in zijn brief van 11 juli 1961 noemde is op het titelblad geschreven ‘Verzeichnis der Sammlung aufgenommen 10/1.17’. Zoals vermeld is deze lijst na de oorlog aangetroffen bij de secretaresse van Kirstein. Onder de ongeveer 40 op deze lijst vermelde tekeningen van Max Liebermann bevindt zich een werk met de omschrijving ‘Amsterdam 76’.
In het boek ‘Max Liebermann’ van Erich Hancke uit 1923 is de tekening afgebeeld onder de titel ‘Amsterdamer Gracht, um 1876’, met als vermelding van de eigenaar ‘Besitzer: Gustav Kirstein, Leipzig’.
3.8 Op 3 december 1964 kwam de thans geclaimde tekening onder de hamer bij de Math. Lempertz’sche Kunstversteigerung te Keulen. De identiteit van de inbrenger is niet bekend. Wel kan uit de ‘Verzeichnis der Besitzer’ worden afgeleid dat op de veiling deze inbrenger slechts één lot inbracht: de thans geclaimde tekening. De veilingcatalogus vermeldt:
403 AMSTERDAMER GRACHT 1 200.–
Bleistiftzeichnung. 29 x 20 cm. Bezeichnet unten rechts: Judenviertel in
Amsterdam — Unter Glas gerahmt.
Sammlung: Dr. Gustav Kirstein, Leipzig.
Abbildungen:
Kunst und Künstler (Berlin 1914) Jahrgang XII, Seite 11.
Erich Hancke. Max Liebermann (Berlin 1923) Seite 277.
(…)
Op de veiling werd het kunstwerk aangekocht door de gemeente Amsterdam voor DM 1300, nadat de gemeente per brief een biedopdracht had verstrekt. De aankoop is gefinancierd door Fonds Van Eck.