Spring naar content
Bindend advies inzake Stern-Lippmann / Gemeente Eindhoven II

Stern-Lippmann/ Gemeente Eindhoven II

Dossiernummer: RC 5.178

Soort advies: Bindend advies

Adviesdatum: 12 september 2022

Periode bezitsverlies: 1940-1945

Oorspronkelijke eigenaar: Particulier

Plaats bezitsverlies: onbekend

Blick auf Murnau mit Kirche door Wassily Kandinsky (foto Peter Cox, Eindhoven)

Samenvatting advies

De commissie heeft een verzoek van 25 februari 2019 tot restitutie van het schilderij Blick auf Murnau mit Kirche van de kunstenaar Wassily Kandinsky beoordeeld. Van dat werk is de gemeente Eindhoven sinds 1951 de eigenaar; het bevindt zich vanaf die tijd in het Van Abbemuseum in Eindhoven. In een bindend advies van 29 januari 2018 had de commissie een eerder verzoek tot restitutie van dit werk afgewezen, omdat niet met de vereiste mate van aannemelijkheid kon worden vastgesteld dat het werk tijdens het naziregime uit het bezit was geraakt van Johanna Margarethe Stern-Lippmann (1874-1944), de Joodse (over)grootmoeder van verzoekers.

Het verzoek tot heroverweging van de gemeente en verzoekers is ingediend op grond van nieuwe feiten die zouden blijken uit correspondentie en lijsten van kunstwerken, die voordien niet bekend waren bij de commissie. De commissie heeft vastgesteld dat deze stukken inderdaad nova bevatten.

Die nieuwe feiten en de naar aanleiding daarvan ingestelde nieuwe onderzoeken hebben de commissie tot de conclusie gebracht dat nu wel voldoende aannemelijk is dat het schilderij tijdens het naziregime uit het bezit van Margarethe Stern-Lippmann is geraakt.

De gewijzigde conclusie van de commissie berust op de drie navolgende overwegingen, waarbij de commissie op grond van de Washington Principles mede rekening heeft gehouden met ‘unavoidable gaps or ambiguities in the provenance in light of the passage of time and the circumstances of the Holocaust era’.

  1. Kunsthandelaar Karl Legat heeft het werk in 1951 aan de gemeente verkocht. De inventariskaart van het Van Abbemuseum bevat als herkomstinformatie: ‘vroeger verz. A. Kaufmann; door diens in Nederl. wonende dochter verkocht Légat. (Opg. Légat)’. Aannemelijk is geworden dat ‘A. Kaufmann’ ziet op de kunstenaar Arthur Kaufmann (1888-1971). Maar op grond van de nieuwe onderzoeken is onaannemelijk dat Legat het werk inderdaad van hem of zijn dochter heeft gekocht en is het hoogst onaannemelijk dat Kaufmann ooit in het bezit van het werk is geweest. Voorts duidt de koopprijs die Legat aan Kaufmanns dochter zou hebben betaald, erop dat Legat het werk pas na de oorlog heeft verworven, terwijl het gezin Kaufmann Nederland al voor de bezetting heeft verlaten. Overigens heeft de gemeente laten weten dat zij niet twijfelt aan haar goede trouw bij de aankoop van het werk, maar zich niet op goede trouw wil beroepen.
  2. Uit de nieuwe door verzoekers ingebrachte stukken blijkt dat de familie van verzoekers er tot in 1952 vanuit ging dat de Kandinsky nog in haar bezit was. Pas toen in juni 1952 door een taxateur werd onderzocht welke kunstwerken nog daadwerkelijk aanwezig waren, bleek de Kandinsky niet meer in het bezit van de familie te zijn. De commissie acht het op grond van de beschikbare gegevens onaannemelijk dat het werk na de bezetting uit het bezit van de familie is geraakt.
  3. In de nieuwgevonden stukken bevindt zich een ansichtkaart van Blick auf Murnau mit Kirche van Kandinsky, die de echtgenote van kunsthandelaar Myrtil Frank in 1966 aan een derde stuurde. Op die ansichtkaart schrijft zij: ‘This was our Kandinsky’. Die mededeling en het feit dat haar echtgenoot in de oorlog betrokken was bij (pogingen tot) transacties van werken uit het bezit van de (over)grootmoeder van verzoekers, maken aannemelijk dat zij en Frank de Blick auf Murnau mit Kirche op enig moment in hun bezit hebben gekregen.

Uit 1, 2 en 3 in hun samenhang bezien leidt de commissie af dat aannemelijk is dat het werk niet vóór de bezetting uit het bezit van Margarethe Stern-Lippmann is geraakt, evenmin na de bezetting door de familie is verkocht, maar tijdens de bezetting uit Margarethe’s bezit is geraakt en in het bezit van het echtpaar Frank is gekomen. Omdat Margarethe’s bezitsverlies tijdens de bezetting heeft plaatsgevonden en zij een particulier was die wegens haar Joodse afkomst tot een vervolgde bevolkingsgroep behoorde, wordt op grond van criterium 3.1 van het door de commissie te hanteren Beoordelingskader aangenomen dat haar bezitsverlies onvrijwillig was. Daarom adviseert de commissie het schilderij van Kandinsky aan de erven van de oorspronkelijke eigenaresse te restitueren.

Bindend advies

inzake het restitutieverzoek van enerzijds

AA, mede namens
BB, CC, DD, EE, FF, GG, HH, II, JJ, KK
(hierna: verzoekers)

en anderzijds
Gemeente Eindhoven (hierna: de gemeente), vertegenwoordigd door LL, zakelijk directeur van het Stedelijk Van Abbemuseum,
(hierna: het museum)

gegeven door de Adviescommissie Restitutieverzoeken Cultuurgoederen en Tweede Wereldoorlog te Den Haag (de Restitutiecommissie), hierna: de commissie.

1. Het verzoek

Het restitutieverzoek heeft betrekking op het schilderij Blick auf Murnau mit Kirche uit 1910 (hierna: het werk) van de kunstenaar Wassily Kandinsky. De gemeente is sinds 1951 eigenaar van het werk. Het werk maakt deel uit van de collectie van het museum. Verzoekers stellen dat het werk behoorde tot de verzameling van hun (over)grootmoeder Johanna Margarethe Stern-Lippmann (1874-1944). Zij verklaren de enige rechtsopvolgers krachtens erfrecht van Margarethe Stern-Lippmann te zijn en maken aanspraak op restitutie van het werk vanwege de door hen gestelde onvrijwilligheid van het bezitsverlies als gevolg van omstandigheden die direct verband hielden met het naziregime.
De commissie heeft eerder, op 29 januari 2018, een bindend advies (RC 3.162) uitgebracht met betrekking tot de aanspraak van verzoekers op restitutie van het werk.
In dit bindend advies heeft de commissie geoordeeld dat “… onvoldoende feiten en omstandigheden zijn komen vast te staan waaruit met de vereiste mate van aannemelijkheid kan worden afgeleid dat het werk tijdens het nazi-regime uit het bezit van Stern-Lippmann is geraakt. Oordelend naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid zal de commissie adviseren dat de Gemeente niet is gehouden tot restitutie van het werk.” Verzoekers zijn daarop een civiele procedure gestart, waarin zij onder meer vernietiging van het bindend advies hebben gevorderd.
Terwijl die civiele procedure liep, hebben verzoekers zich op 27 september 2018 tot de commissie gewend met een heroverwegingsverzoek gebaseerd op nieuwe feiten die zouden blijken uit door hen overgelegde stukken, te weten een lijst van ‘Kunstgegenstaenden aus Holland’ van Otto Liebstaedter (1950), een ‘Bilderliste mit Preisschaetzungen’ van James Vigenevo (1950) en een brief van Fred Stern (1952). De commissie verklaarde dit verzoek niet-ontvankelijk op grond van het destijds geldende Reglement van de commissie, omdat het een geschil betrof waarover verzoekers bij de rechter een procedure aanhangig hadden gemaakt. In de civiele procedure is op 15 januari 2019 een comparitie van partijen gehouden, waarvan proces-verbaal is opgemaakt waarin staat: “Partijen wensen in overleg te treden om tot een nieuw verzoek om bindend advies te komen. Daartoe zal eerst een bestuursbesluit van het college van burgemeester en wethouders genomen dienen te worden. Bij het verzoek zal het uitgangspunt zijn dat het reglement van toepassing is en dat er op voorhand geen beperkingen aan de opdracht worden verbonden. Daarbij vinden beide partijen het wenselijk dat de procedure bij de Restitutiecommissie zo ingericht wordt dat partijen in de gelegenheid worden gesteld om alles in te brengen om daarmee ook tot een beëindiging van het debat te kunnen komen. Als blijkt dat de Restitutiecommissie het gezamenlijk verzoek in behandeling neemt, zullen partijen de rechtbank verzoeken om doorhaling van de zaak met rolnummer C/01/335255/HA ZA 18-408. In afwachting daarvan wordt de zaak verwezen naar de rol van woensdag 27 februari 2019 voor doorhaling, dan wel doorprocederen. De rechtbank heeft deze tekst nadrukkelijk aan partijen voorgehouden en zij stemmen hiermee in.”
Het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven heeft bij besluit van 29 januari 2019 ingestemd met een verzoek tot heroverweging van 27 september 2018 van het bindend advies van 29 januari 2018.

In een gezamenlijke brief van 25 februari 2019 hebben de gemeente en verzoekers (hierna: partijen) de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: de minister) verzocht om een nieuw bindend advies op grond van nieuwe feiten, die verzoekers bij hun heroverwegingsverzoek op 27 september 2018 en in de civiele procedure hebben ingebracht. Met de ondertekening van de brief hebben partijen verklaard het (destijds geldende) Reglement van de commissie (vastgesteld op 3 december 2007; laatstelijk gewijzigd op 28 januari 2019) voor de behandeling van het verzoek te aanvaarden en het door de commissie uit te brengen advies als bindend te beschouwen. De civiele procedure is ingetrokken op 27 februari 2019.

2. De procedure en het toepasselijke beoordelingskader

Nadat de civiele procedure was ingetrokken, heeft de commissie bij brief van 5 maart 2019 laten weten het verzoek in behandeling te nemen op grond van het Reglement zoals dat gewijzigd was vastgesteld op 28 januari 2019, omdat de door verzoekers overgelegde stukken naar hun inhoud nieuwe feiten of omstandigheden bevatten. Op 22 april 2021 is een nieuw Instellingsbesluit Restitutiecommissie met een door de commissie te hanteren nieuw beoordelingskader in werking getreden. Gelijktijdig is een nieuw Reglement in werking getreden waarin niet langer een beoordelingskader van de commissie is opgenomen. Partijen hebben ermee ingestemd dat het nieuwe Instellingsbesluit en het nieuwe Reglement van toepassing zullen zijn. Omdat de gemeente op de hierna te melden wijze heeft laten weten dat zij afziet van een beroep op de goede trouw, zal de inhoudelijke beoordeling van het restitutieverzoek beperkt blijven tot § 2 en § 3 van het nieuwe beoordelingskader (hierna: het Beoordelingskader).

De commissie heeft kennisgenomen van alle door partijen overgelegde stukken. Zij heeft afschriften van alle stukken aan de andere partij gezonden. Voorts heeft de commissie onderzoeksvragen voorgelegd aan het Expertisecentrum Restitutie Cultuurgoederen en Tweede Wereldoorlog van het NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies (hierna: het ECR). Het ECR heeft het aanvullend feitenonderzoek voor een groot deel uitgevoerd tijdens de Covid-19-pandemie (januari 2020 t/m maart 2022). Mede als gevolg hiervan is de oplevering van het feitenrapport aanzienlijk vertraagd. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in het hierna te noemen feitenoverzicht. Twee leden van de commissie hebben op 7 juli 2022 zelf nog archiefonderzoek gedaan in de Public Library van New York.

Identiteit van partijen

Verzoekers hebben in eerdere instantie een afschrift overgelegd van een verklaring van erfrecht op 1 april 2011 voor mr. M.R. Meijer, notaris te Amsterdam, alsmede van een verklaring van erfrecht op 16 juni 2016 voor mr. G.W. Gramser, notaris te Amsterdam. Uit deze verklaringen bleek dat de toenmalige verzoekers de erfopvolgers waren van Margarethe Stern-Lippmann. Een van deze verzoekers, MM, is op 29 mei 2019 overleden. De commissie ontving een afschrift van de verklaring van erfrecht op 17 maart 2020 voor mr. D.S.R. Volmer, notaris in de gemeente Gooise Meren, waaruit haar erfopvolging blijkt. Uit de drie genoemde verklaringen van erfrecht volgt dat de verzoekers de huidige erfopvolgers van Margarethe Stern-Lippmann zijn. Voorts heeft de commissie kennisgenomen van de machtigingen van de overige verzoekers aan AA. Uit het hiervoor onder 1 genoemde bestuursbesluit van het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven de dato 29 januari 2019 blijkt dat LL door de gemeente is gemachtigd.

Chronologisch overzicht van acties van de commissie en reacties daarop

  • Op 5 maart 2019 heeft de commissie het ECR verzocht om “… commentaar op de bij het verzoek van AA van 27 september 2018 gevoegde documenten, in het licht van de over dit geschil bekende feiten (zoals vermeld in het Feitenoverzicht en het Bindend Advies in RC 3.162).” De commissie heeft het ECR een scan van bovengenoemde brief ter beschikking gesteld; bij de brief zijn zeven bijlagen gevoegd, elk bestaande uit een of meerdere documenten.
  • Op 4 april 2019 heeft het ECR zijn bevindingen in een notitie met bijlagen aan de commissie gezonden, die daarover op 16 april 2019 heeft beraadslaagd.
  • Op 17 april 2019 heeft de commissie het ECR verzocht om aanvullend onderzoek te verrichten naar de volgende onderwerpen:
    – de op blz. 3 van de notitie van het ECR van 4 april 2019 genoemde Anne J. Olthoff (deze naam is naar voren gekomen in de door verzoekers op 27 september 2018 aangeleverde nieuwe stukken);
    – de in voetnoot 270 van het Feitenoverzicht (RC 3.162) genoemde kunsthandelaar Arthur Kauffmann (de naam A. Kaufmann is aangetekend op een inventariskaart van het museum). Het ECR heeft naast deze Arthur Kauffmann ook andere personen met de naam A. Kauf(f)mann onderzocht. Deze aanpak is door de commissie onderschreven.
  • Op 18 april 2019 heeft de commissie partijen bericht over de voortgang van de zaak en hen, na ruggespraak met het ECR, de notitie van 4 april 2019 toegezonden als concept ter correctie en feitelijke aanvulling. Verzoekers hebben hierop gereageerd bij brief van 22 april 2019 en hierin de naar hun mening feitelijke onjuistheden, hiaten en speculatieve opmerkingen in de notitie benoemd. De gemeente heeft op 10 mei 2019 op de notitie gereageerd en laten weten “… dat zij in aansluiting op het in 2009 gestarte herkomstonderzoek voor het project Museale Verwervingen vanaf 1933 onderzoek heeft gedaan naar ‘A. Kaufmann’.” De gemeente heeft tevens een MEMO Arthur Kaufmann Eveneens op 10 mei 2019 heeft de commissie de reacties van partijen op de notitie doorgezonden naar het ECR.
  • Verzoekers hebben op 16 mei 2019 aanvullende stukken toegezonden aan de commissie, te weten een memorandum van Frederic Stern, een brief van Otto Liebstaedter over 11 schilderijen die al voor 1952 waren getaxeerd en een brief van Annie Vivegeno-Stern van 29 oktober 1950 over de door haar echtgenoot James opgestelde ‘Bilderliste’.
    Op 12 juni 2019 heeft het ECR een aangepaste versie van de notitie van 4 april 2019 aan de commissie toegezonden. In deze herziene versie zijn de reacties van partijen betrokken en redactionele verbeteringen aangebracht.
  • Op 25 juni 2019 heeft de commissie de aangepaste versie van de notitie toegezonden aan partijen met de mogelijkheid hierop te reageren. Daarbij is opgemerkt dat de commissie nog in afwachting was van de resultaten van het aanvullend onderzoek door het ECR naar ‘Kaufmann’ en ‘Olthoff’ en dat op dat moment niet bekend was wanneer deze resultaten beschikbaar zouden zijn. Op 16 juli 2019 heeft de gemeente laten weten geen inhoudelijk commentaar te hebben bij de notitie. Op 9 augustus 2019 hebben verzoekers opmerkingen op de gewijzigde notitie gegeven en enkele bijlagen toegevoegd, waaronder verklaringen van beëdigd vertalers Duits en bevindingen van een documentdeskundige.
  • De resultaten van het aanvullend onderzoek zijn neergelegd in een concept-onderzoeksrapport en – op verzoek van de commissie en met instemming van verzoekers en de gemeente – gelijktijdig op 24 mei 2022, zowel met de commissie gedeeld als voor feitelijke aanvulling of commentaar aan partijen toegezonden. Verzoekers en de gemeente hebben afzonderlijk per e-mail van 10 juni 2022 gereageerd en geen opmerkingen gemaakt over het toegezonden concept-onderzoeksrapport.
  • Op 7 juli 2022 heeft een afvaardiging van de commissie onderzoek gedaan naar de kunstenaar Arthur Kaufmann in de Manuscript and Archives Division van de New York Public Library (NYPL). Hiervan is door de betrokken commissieleden een onderzoeksverslag opgesteld.
  • Op 8 juli 2022 is het definitieve feitenrapport vastgesteld.
  • Bij brief van 8 juli 2022 heeft de gemeente de commissie geïnformeerd dat zij afziet van een beroep op de goede trouw. Daarbij heeft de gemeente opgemerkt dat zij niet twijfelt aan haar goede trouw bij haar verwerving van het werk in 1951.
  • Op 15 juli 2022 zijn het definitieve feitenrapport en het onderzoeksverslag van de RC in de NYPL per mail aan partijen toegestuurd.
  • Partijen hebben op 19 juli respectievelijk 20 juli 2022 aangegeven geen opmerkingen op de aan hen toegestuurde rapportages te hebben.
  • Op 16 augustus 2022 heeft de commissie haar bindend advies in concept aan partijen verzonden.
  • Verzoekers hebben per e-mail van 18 augustus 2022 laten weten geen gebruik te willen maken van de mogelijkheid om op het concept te reageren. De gemeente c.q. het Van Abbemuseum heeft per e-mail van 5 september 2022 laten weten geen opmerkingen te hebben.

 

3. Vaststelling van de feiten

De commissie stelt, op grond van het literatuur- en archiefonderzoek dat in zaak RC 3.162 en in deze heroverwegingszaak is verricht bij instanties en personen in onder andere Nederland, Duitsland, Israël en de Verenigde Staten, de volgende feiten vast.

De familie Stern-Lippmann: Margarethe en Siegbert Stern-Lippmann en hun vier kinderen

Johanna Margarethe Lippmann werd op 6 januari 1874 geboren te Berlijn. Ze huwde Samuel Siegbert Stern (1864-1935), die net als zijzelf van Joodse afkomst was en mede-eigenaar was van de textielfirma Graumann & Stern. Het echtpaar woonde in Babelsberg (nu stadsdeel van Potsdam) en kreeg vier kinderen: Annie Regina Stern (1899-1989), Hilde Sophie Stern (1901-1984), Hans Martin Stern (1907-1953) en Luise Henriette Stern (1909-1944). Annie Stern trouwde in 1924 met de Nederlandse koopman en kunsthandelaar James Vigeveno. Haar jongere zuster Hilde trouwde in 1927 met Otto Liebstaedter, een boekhandelaar van Duits-Joodse afkomst. Zoon Hans Stern huwde Rosa Marie Czellitzer, de dochter van een Joodse oogarts uit Berlijn. De jongste dochter, Luise, trouwde in 1934 met Herbert Hayn, een confectiefabrikant van eveneens Duits-Joodse afkomst.

Het echtpaar Stern-Lippmann bezat een omvangrijke kunstcollectie. In een testament van het echtpaar uit 1924 worden 144 genummerde (kunst)objecten genoemd, waaronder meer dan honderd schilderijen en tekeningen. In dit testament wordt één schilderij van Kandinsky genoemd, met daarbij de aanduiding ‘Landschaft’. Verzoekers hebben een kopie van een afschrift van een typoscript van dit testament overgelegd, waarop wordt vermeld: ‘Verkündet am 14. Oktober 1935’. Dit betekent dat het testament op genoemde datum, na het overlijden van Siegbert Stern, door een rechterlijke instantie is geopend en van kracht verklaard.

Niet bekend is wanneer de Sterns het schilderij van Kandinsky hebben aangekocht. Een deel van de kunstcollectie van het echtpaar is te zien in een fotoalbum van het interieur van hun woonhuis in Babelsberg. Eén van de foto’s in het album toont een kamer met aan een wand twee schilderijen, waaronder het genoemde werk van Kandinsky. Op andere foto’s zijn andere kunstwerken te zien, waaronder het schilderij De besnijdenis, waarover de commissie heeft geadviseerd in zaak RC 1.44. Een foto-expert die het album op verzoek van de commissie heeft bestudeerd, is tot de conclusie gekomen dat het album tussen ongeveer 1915 en 1940 is gemaakt. Een preciezere datering van de foto waarop het nu geclaimde werk is te zien, is volgens de foto-expert niet vast te stellen.

Vervolging van de familie en vlucht in de jaren 1933-1938 uit Duitsland naar Nederland

Na de machtsovername door Hitler in januari 1933 werden het echtpaar Stern-Lippmann en hun kinderen vanwege hun Joodse afkomst in toenemende mate in hun bestaan bedreigd. Hilde Liebstaedter-Stern en Luise Hayn-Stern weken direct in 1933 met hun echtgenoten uit naar Nederland. In augustus 1935 overleed vader Siegbert in Berlijn. Het jaar daarop vluchtte Annie Vigeveno-Stern met haar gezin naar Nederland. De kinderen Stern drongen er bij hun moeder op aan dat ook zij zou emigreren omdat zij door nazi’s werd lastiggevallen. Haar privéchauffeur Erich Stritzke – hij werkte sinds 1925 voor het echtpaar Stern – verklaarde na de oorlog: ‘Frau Stern war in dem kleinen Ort Babelsberg sehr gut bekannt und erfreute sich, da sie als wohlhabend galt, der unangenehmsten Aufmerksamkeit der Nationalsozialisten.

In het voorjaar van 1937 verliet Margarethe Stern-Lippmann Babelsberg en vestigde zij zich in het kuuroord Badenweiler in Zuid-Duitsland. Ze nam een klein deel van haar bezittingen mee. Toen de Jodenvervolging in de loop van 1938 nog ernstiger vormen aannam, vluchtte zij via Zwitserland naar Nederland. De eerste tijd verbleef zij bij dochter Annie en haar gezin in Bloemendaal. Ook Hans Stern vluchtte in 1938 naar Nederland met zijn vrouw en kinderen.
Intussen had Margarethe vanuit Zwitserland de Berlijnse belastingadviseur Konstantin Balaszeskul opdracht gegeven om haar zakelijke belangen in Duitsland te behartigen, waaronder het beheer en de afwikkeling van haar vermogen. Dit was een complexe taak, aangezien de nazi-autoriteiten scherp toezicht hielden op bezittingen van Joodse emigranten. Balaszeskul droeg zorg voor de liquidatie van het onroerend goed, waaronder de villa in Babelsberg die op 2 november 1940 werd verkocht. Hij verzorgde ook de verhuizing van de inboedel naar Nederland. Om hiervoor toestemming van de Duitse autoriteiten te verkrijgen, moest hij de inventarislijst overleggen en gelegenheid bieden de goederen te bezichtigen. Verschillende voorwerpen van goud en zilver werden uit de verhuisboedel weggehaald omdat ze op grond van anti-Joodse maatregelen moesten worden ingeleverd.

Vermoedelijk in december 1939 is de inboedel naar Amsterdam verhuisd. Hiervan zijn vier lijsten met bezittingen aangetroffen. Op één lijst worden 38 ‘Bilder’ vermeld, op een andere lijst wordt gesproken van ‘1 Ölbild’ uit de ‘Groβes Wohnzimmer’. Ook blijkt uit de documentatie dat Balaszeskul na december 1939 twee schilderijen van de hand van Fidus (pseudoniem van Hugo Höppener) en Max Pechstein en acht sculpturen voor Margarethe Stern-Lippmann heeft verkocht.

Lotgevallen van Margarethe in Nederland tot haar deportatie naar Auschwitz

De inboedel werd blijkens de factuur van het transportbedrijf naar ‘Amsterdam – Doklaan’ verhuisd. Welke schilderijen precies zijn meegegaan en waar ze terecht zijn gekomen, is niet duidelijk. Niet uit te sluiten is dat sommige schilderijen buiten deze verhuizing om naar Nederland zijn gekomen.

In de jaren 1938-1940 stond Margarethe Stern-Lippmann op verschillende adressen in Bloemendaal en Amsterdam ingeschreven. In het najaar van 1940 verhuisde Margarethe naar Hilversum, waar zij ook weer op verschillende adressen woonde, onder meer op de Wernerlaan 30.

In 1941 werd Margarethe Stern-Lippmann door het naziregime stateloos verklaard. In datzelfde jaar heeft zij geprobeerd emigratievisa te bemachtigen voor zichzelf en haar familie. Onderdeel van die poging vormde het ter beschikking stellen van het schilderij Portrait of Miss Edith Crowe van de schilder Fantin-Latour aan de Dienststelle Mühlmann, een Duitse instantie die zich bezighield met de verwerving van kunstwerken voor nazi-Duitsland. Dit schilderij bevond zich niet in Margarethe’s collectie, maar is door haar eind 1941 speciaal voor dit doel voor fl. 40.000,- aangekocht bij de Haagse kunsthandel D’Audretsch. Bij deze aankoop heeft de Duits-Joodse kunsthandelaar Myrtil Frank bemiddeld. Hij woonde in de periode 1941-1942 op loopafstand van Margarethe’s huis op de Wernerlaan in Hilversum. Frank heeft het schilderij afgegeven aan de Dienststelle Mühlmann, maar de emigratievisa zijn nooit aan Margarethe verstrekt.
Archiefvondsten maken duidelijk dat Myrtil Frank in 1941-1942 eveneens betrokken is geweest bij verschillende verkopen, of pogingen daartoe, van kunstwerken uit Margarethe’s collectie, onder andere van schilderijen van Anton Mauve, Jacob Jordaens en Lovis Corinth.

Tijdens de Duitse bezetting, in 1942 of 1943, dook Margarethe in Bussum onder bij de acteur en theatermanager Johan Brandenburg en zijn echtgenote Cornelia (Corry) Vuijk. Daar is Margarethe op 27 april 1944, na verraad, gearresteerd. Zij werd in Amsterdam gevangengezet en tien dagen later naar Westerbork doorgestuurd, waar ze als ‘strafgeval’ in de strafbarak werd geplaatst. Met het eerstvolgende transport werd ze naar Auschwitz gedeporteerd, waar ze vrijwel direct na aankomst is vermoord.

Lotgevallen van de kinderen van Margarethe en Siegbert in WO II

Ook dochter Luise en haar echtgenoot Herbert Hayn zijn slachtoffer geworden van de Jodenvervolging. Hun dochtertje Doris overleefde in de onderduik. Hilde en Otto Liebstaedter-Stern en hun dochters Marla en Hedi overleefden eveneens in de onderduik, in onder andere hun woonplaats Nunspeet. Hans en Annie en hun gezinnen konden tijdig naar de Verenigde Staten ontkomen.

Kort na de bevrijding schreef Hilde Liebstaedter-Stern aan een vriendin: ‘Von unserer ganzen grossen holländischen Familie sind Otto, ich, Marla, Hedi als einzige übrig geblieben. (…) Meine Mutter war in Bussum geschuild, ist auch im apr. 44 gepackt. Meine Schwester u. Schwager waren erst in Vugt, sind dann nach Auschwitz gekommen. All meine Tanten, Onkels, Vettern sind verschleppt. Ihr besieht, wie einsam es um uns geworden ist (…). Dass Ottos Mutter in März 43 nach Westerbork gekommen ist, wisst Ihr wahrscheinlich. Sie ist seit dem auch verschollen. (…) Otto ist so mager geworden, dass Ihr ihm kaum erkennen werdt, aber sonst gut im Stande, und wir haben alle sehr viel in dieses Zeit gelernt. (…) Wir wollen vorlaufig in Nunspeet bleiben u. hoffen, in ca. 4 Wochen ein eigenes Haus zu beziehen.’

Was ‘Blick auf Murnau mit Kirche’ na WO II onderdeel van de nalatenschap van Margarethe?

Van een groot deel van het kunstbezit van Margarethe is onduidelijk wat er in de naziperiode mee is gebeurd. Zij kon bij haar vlucht naar Nederland in 1938 niet al haar bezittingen meenemen en heeft omstreeks die vlucht kunstwerken moeten verkopen. Ook tijdens de Duitse bezetting van Nederland heeft zij kunstobjecten verkocht.

Na de oorlog deed de familie pogingen om kunstwerken, die de familie vermist achtte, weer in bezit te krijgen, zoals ook blijkt uit aangifteformulieren bij de Stichting Nederlands Kunstbezit (hierna: SNK).

Vanaf 1950 richtten de nabestaanden van Margarethe zich vooral op de verdeling van haar kunstbezit waarvan zij veronderstelden dat het nog wél aanwezig was (in Amsterdam en Nunspeet). Otto en Hilde Liebstaedter-Stern, die als enigen van de (schoon)kinderen nog in Nederland woonden, speelden hierbij een belangrijke rol. Het door verzoekers ingebrachte nieuwe materiaal maakt duidelijk dat ook de andere (schoon)kinderen bij de verdeling van het kunstbezit nauw betrokken waren. Uit de stukken komt het beeld naar voren van een familie die in goede onderlinge verhoudingen tot een harmonieuze afwikkeling van de nalatenschap probeert te komen. Fritz Martin (Fred) Stern, een neef van Siegbert Stern die in New York woonde, trad op als executeur-testamentair.

De nabestaanden veronderstelden nog tot juni 1952 dat het schilderij ‘Blick auf Murnau mit Kirche’ – dat zij als ‘Landschaft’ aanduidden – onderdeel van de onverdeelde nalatenschap uitmaakte. Dit blijkt uit de volgende stukken:

  • Hilde’s echtgenoot Otto Liebstaedter vervaardigt op enig moment in de periode mei-oktober 1950 een lijst van ‘Kunstgegenstaenden aus Holland’. Dit op verzoek van zijn schoonzus Annie, die daartoe vanuit de Verenigde Staten een kopie van het testament toestuurt en Hilde vraagt om ‘a complete list of the things which they still have in Holland, as well as the objects which have been sold by them’. Het, waarschijnlijk handgeschreven, origineel van Otto’s lijst is niet bewaard gebleven, maar de verzoekers hebben in 2019 een getypte kopie bij nazaten van Fred Stern in de Verenigde Staten aangetroffen. Op Otto’s lijst staan veertig ‘Bilder’, waaronder het ‘Landschaft’ van Kandinsky en negen sculpturen. Hij vermeldt: ‘Ich habe verkauft bei Anne J. Olthoff für fl. 1990.- / nur keine Bilder’. Hij vermeldt tevens: ‘Ich hoffe, dass es so gut ist’. Elf van de genoemde schilderijen bevinden zich in het Stedelijk Museum en het gebouw van de Associatie Cassa te Amsterdam. Ongeveer dertig schilderijen zijn, zo blijkt uit een brief van Otto uit deze periode, in Nunspeet bij hem thuis of ‘bei Freunden untergebracht’.
  • James Vigeveno stelt, op basis van Otto’s lijst, op 29 oktober 1950 in de Verenigde Staten een ‘Bilderliste mit Preisschaetzungen’ op. Hierop staan alle door Otto opgesomde werken, nu voorzien van een prijs. Ook plaatst James onder een aantal werken rode strepen. Het ‘Landschaft’ van Kandinsky behoort tot deze met rood onderstreepte werken, met als prijsvermelding 500,- dollar. Annie Vigeveno licht de aanvullingen toe in een brief van 29 oktober 1950 aan executeur-testamentair Fred Stern: ‘Regarding the pictures, we are giving you enclosed an estimate of the values of the paintings from Otto’s list, and would strongly advise to have those with the red marks come to this country – either for sale or distribution among the heirs.’ In deze brief vermeldt Annie ook dat zij een kopie van haar brief en de ‘Bilderliste mit Preisschaetzungen’ aan haar broer Hans Stern zal sturen.
  • Begin 1952 besluit de familie ten behoeve van de afwikkeling van de nalatenschap alle kunstobjecten door de Amsterdamse kunsthandelaar en taxateur Bernard Houthakker te laten taxeren. Met het oog daarop schrijft executeur Fred Stern op 4 februari 1952 aan Otto Liebstaedter: ‘Ich schicke Dir also noch eine Kopie der wahrscheinlich vollstandigen Liste die ich im Oktober 1950 von James erhalten habe in zwei Exemplaren, damit Du sie als Grundlage benuetzen kannst.’ Met ‘wahrscheinlich vollstandigen Liste’ doelt Fred Stern op de ‘Bilderliste mit Preisschaetzungen’ van James Vigeveno van 29 oktober 1950 (waarop ook het ‘Landschaft’ van Kandinsky staat).

Op de vanaf juni 1952 aangepaste of opgestelde lijsten van de onverdeelde nalatenschap komt het ‘Landschaft’ van Kandinsky niet meer voor:

  • In juni 1952 taxeert Houthakker de in Nunspeet aanwezige werken. In zijn archief is een – nieuw getypte, want anders opgemaakte – kopie gevonden van James Vigeveno’s ‘Bilderliste mit Preisschaetzungen’. Op deze kopie zijn met de hand aantekeningen aangebracht: onder andere zijn bij de eerdere schattingen van James Vigeveno (alternatieve) prijzen geplaatst en het ‘Landschaft’ van Kandinsky is doorgestreept. Volgens een door verzoekers ingeschakelde handschriftexpert zijn de handgeschreven prijzen genoteerd door Houthakker, net als enkele andere aantekeningen. Aannemelijk is dat Houthakker ook degene was die het ‘Landschaft’ van Kandinsky op deze kopie heeft doorgestreept.
  • Op 18 september 1952 stelt Houthakker een ‘deskundige verklaring’ op over 37 schilderijen, ‘alle behorende tot de nalatenschap van Mevrouw M.J. Stern-Lippmann en zich bevindende in diverse percelen te Nunspeet (Gld.) en te Amsterdam in het Stedelijk Museum en in het gebouw van de Associatie Cassa’. Ook hierop staat het ‘Landschaft’ van Kandinsky niet.
  • In 1954 wordt de nalatenschap onder de erfgenamen verdeeld. Op de Staat van Verdeling is het ‘Landschaft’ van Kandinsky niet vermeld.
  • In 1955 stellen mr. J.P. Barth en dr. W.H.C. Schukking, financieel-juridisch adviseurs van de familie, een overzicht op van kunstwerken uit de nalatenschap ‘welke na 1945 niet meer in de boedel werden aangetroffen’. Ook hierop staat het ‘Landschaft’ van Kandinsky niet. Barth en Schukking sturen dit overzicht (hierna: Schukking-lijst) in 1955 aan de SNK en in 1958 en 1959, in licht aangepaste vorm, aan de Duitse autoriteiten.

De familie was tot de taxatie door Houthakker in juni 1952 niet geheel zeker van de omvang van de nalatenschap. Otto Liebstaedter merkt in zijn ‘Liste von Kunstgegenstaenden aus Holland’ uit 1950 op: ‘Ich hoffe, dass es so gut ist’. In zijn brief van 4 februari 1952 aan Liebstaedter duidt executeur Fred Stern de ‘Bilderliste mit Preisschaetzungen’ van James Vigeveno aan als ‘wahrscheinlich vollstandigen Liste’. Ook lege plekken op Otto’s lijst op plaatsen waar titels behoorden te staan, wijzen op die onzekerheid. Uit deze en andere aanwijzingen leidt de commissie af dat Otto zijn lijst uit 1950 op basis van het testament en vanuit zijn geheugen opstelde, zonder dat hij de ‘in diverse percelen’ opgeslagen kunstwerken na de oorlog zelf had gezien. Dit in tegenstelling tot Houthakker, die voor de taxatie van de kunstwerken naar Nunspeet is gereden om alle nog tot de collectie behorende werken te inspecteren.

December 1951: het museum koopt het werk van Legat. Inventariskaart van het museum

Uit het onderzoek blijkt dat het museum het werk in december 1951 voor fl. 11.500,- heeft gekocht van de in Den Haag gevestigde, van oorsprong Oostenrijkse, kunsthandelaar Karl Legat. Het werk is in het museum bekend als Blick auf Murnau mit Kirche.

Het museum heeft een handgeschreven inventariskaart opgesteld met als herkomstinformatie: ‘Légat, Den Haag (1951) fl. 11.500-’ / ‘Vroeger verzameling A. Kaufmann; door diens in Nederl. wonende dochter verkocht Légat. (opg. Légat)’. Op grond van correspondentie van het museum en diverse tijdsaanduidingen op de kaart is aannemelijk dat deze mededeling na september 1953, mogelijk pas in 1955, is aangebracht. Dat was nadat Legat – op 20 juli 1953 – was overleden. In een brief van 30 oktober 1951 aan de gemeente Eindhoven, waarin het museum aan de gemeente verzocht het werk van Legat aan te kopen, meldde het museum: ‘Intussen is echter komen vast te staan dat de kunsthandelaar het schilderij voor F. 10.000 heeft gekocht.’

Onderzoek naar A. Kaufmann

Omdat de inventariskaart van het museum vermeldt dat het werk onderdeel was van de verzameling van A. Kaufmann en dat diens in Nederland wonende dochter het werk aan Legat heeft verkocht, heeft de commissie het ECR verzocht nader onderzoek naar A. Kaufmann te doen. Bij het onderzoek van het ECR kwamen drie personen met de naam A. Kaufmann dan wel A. Kauffmann naar voren.

De eerste persoon is de Duits-Joodse kunsthandelaar en -verzamelaar Arthur Kauffmann (1887-1983). Het ECR heeft een zoon van hem benaderd, die kunsthistoricus is. Deze liet weten dat zijn vader waarschijnlijk niet degene is die op de kaart van het museum wordt bedoeld: ‘He was a refugee from Germany who settled in London in 1938. Having been an art auctioneer in Frankfurt (Hugo Helbing), he became an art dealer in London. I do not think that he had close links with Dutch dealers in 1951 and he certainly did not have any daughters.’ Ook schreef hij: ‘(…) I do not think that my father privately owned a Kandinsky painting before 1951.’

Ook bij de tweede persoon, de Frans-Joodse tekenaar Albert Kaufmann (1903-1987), vond het ECR geen connecties met de Kandinsky, Nederland, Legat of de familie Stern.

Ten aanzien van de derde persoon, de Düsseldorfse kunstenaar en kunstverzamelaar Arthur Kaufmann (1888-1971), zijn die connecties er blijkens het onderzoek van het ECR wel. Deze Kaufmann bezat een kunstverzameling en was een bewonderaar van Kandinsky. Hij had een zoon en een dochter. Vanaf 1933 woonde hij met zijn gezin enige jaren in Nederland. Arthur en zijn vrouw Lisbeth bevonden zich in sociaal en geografisch opzicht dicht in de buurt van de kunsthandelaren Karl Legat en Myrtil Frank en van de in Nederland gevestigde kinderen van de familie Stern. Zij maakten allen deel uit van de Duits-Joodse vluchtelingen-gemeenschap en kenden elkaar hetzij direct, hetzij via familieleden of vrienden. De door het ECR geraadpleegde bronnen van en over Arthur Kaufmann bevatten geen aanwijzingen dat Arthur een Kandinsky heeft bezeten. Het gezin Kaufmann vertrok al snel weer uit Nederland: Arthur in 1935, dochter Miriam in 1936 en Lisbeth en zoon Hans in 1937. Op het moment dat Margarethe Stern-Lippmann zich in Nederland vestigde, in 1938, was het gezin Kaufmann dus niet meer in het land.

Het concept-onderzoeksrapport van het ECR van 24 mei 2022 vermeldt een persoonlijk archief van Arthur Kaufmann in de Public Library te New York (NYPL). Het ECR heeft door de restricties als gevolg van de Covid-19-pandemie geen gelegenheid gezien dit archief in te zien. Ook informatieverzoeken van het ECR aan de NYPL hebben geen stukken opgeleverd.

Vanwege het mogelijke belang van dit persoonlijke archief van Arthur Kaufmann zijn twee leden van de commissie naar New York gereisd om dat archief te raadplegen. Zij vonden in dat archief memoires van Arthur Kaufmanns vrouw Lisbeth met informatie over de kunstcollectie die zij en haar man vanaf de jaren twintig van de vorige eeuw hadden aangelegd: ‘Arthur’s studio in the New Academy [in Düsseldorf] was rather far from our home now, and when people wanted to see his work they had to visit him there, because he made it a rule to decorate the walls of our apartment only with the paintings and drawings of other artists he had started to collect. He would either buy them outright or exchange for some of his own. So we had works by Gleize, Max Ernst, Otto Dix, Jankel Adler, Seehaus, Feininger, Karl Schwesig, Theo Champion, Walter Ophey, Uzarski, and others.’ Kandinsky wordt in deze opsomming niet genoemd, wat des te meer opvalt omdat uit de door het ECR geraadpleegde bronnen en diverse stukken uit het New Yorkse archief blijkt hoezeer Arthur Kandinsky bewonderde. Daar komt nog bij dat de memoires van zowel Arthur als Lisbeth Kaufmann door een uitvoerige schrijfstijl worden gekenmerkt. Arthurs memoires alleen al beslaan meer dan vijfhonderd pagina’s, waarin hij uitgebreid vertelt over onder meer zijn connecties met bekende kunstenaars. Maar noch in bovenvermeld citaat uit Lisbeths memoires, noch in overige stukken uit Kaufmanns archief in New York wordt gerept van de verwerving van een Kandinsky.

Ansichtkaart uit 1966 van Flory Frank

Het ECR heeft in het archief van kunsthandelaar Victor D. Spark dat zich in de Archives of American Art van het Smithsonian Institution te Washington bevindt, een ansichtkaart aangetroffen, die Flory Frank-Marburger in 1966 naar Spark heeft gestuurd. Zij was de vrouw van de reeds genoemde kunsthandelaar Myrtil Frank en een liefhebber van moderne kunst. De ansichtkaart die zij heeft gestuurd bevat een afbeelding van Blick auf Murnau mit Kirche, waarbij Flory met de hand heeft geschreven: ‘This was our Kandinsky’.

Myrtil Frank – hierboven al vermeld als bemiddelaar en handelaar voor Margarethe tijdens de bezetting – was een zakenpartner van Karl Legat. Frank werkte in en ook na de bezetting nauw met Legat samen. Tijdens de oorlog werkten beiden voor de Dienststelle Mühlmann, waardoor zij tegen deportatie beschermd werden (anders dan Frank was Karl Legat niet Joods, maar zijn vrouw, de fotografe Meta Ehrlich, wel).

Op grond van hun Duitse afkomst kregen Frank en Legat na de bevrijding te maken met procedures in het kader van ‘ontvijanding’. Myrtil en Flory Frank ontvingen hun ‘ontvijanding verklaring’ op 9 juli 1947. Zij emigreerden eind 1949 naar de Verenigde Staten. Legat en zijn echtgenote Meta werden op 27 april 1949 ‘ontvijand’. Het beheer van het NBI (Nederlandse Beheersinstituut) over hun privé en zakelijk vermogen werd in oktober 1951 opgeheven, dus kort voordat de kooptransactie tussen Legat en het museum tot stand kwam.

4. Inhoudelijke beoordeling van het nieuwe restitutieverzoek

Gelet op § 2 van het Beoordelingskader moet de commissie beoordelen of in hoge mate aannemelijk is dat het werk eigendom was van Margarethe Stern-Lippmann en op grond van § 3 of voldoende aannemelijk is dat Margarethe het bezit van het werk onvrijwillig heeft verloren door omstandigheden die direct verband hielden met het naziregime.

Eigendomsvereiste (§ 2 van het Beoordelingskader)

In haar advies RC 3.162 heeft de commissie geconcludeerd dat in hoge mate aannemelijk is dat het werk in eigendom aan Margarethe heeft toebehoord, omdat het werk in het testament uit 1924 wordt vermeld en te zien is in een door verzoekers toegezonden vooroorlogs fotoalbum. De commissie ziet geen aanleiding thans tot een ander oordeel te komen. Ook partijen hebben dit niet bepleit.

Onvrijwillig bezitsverlies (§ 3 van het Beoordelingskader)

In haar advies RC 3.162 heeft de commissie geconcludeerd dat niet voldoende aannemelijk is geworden dat Margarethe het bezit van het werk onvrijwillig heeft verloren door omstandigheden die direct verband hielden met het naziregime.

De nieuwe documenten die verzoekers hebben ingediend, zijn voor de commissie aanleiding geweest naar de omstandigheden van het bezitsverlies nieuw onderzoek te laten doen. Het uitgebreide nieuwe onderzoek dat het ECR heeft uitgevoerd en het nadere onderzoek van twee leden van de commissie in de NYPL hebben de commissie tot een andere conclusie gebracht dan in haar advies RC 3.162. Deze gewijzigde conclusie berust op de hierna opgenomen overwegingen, waarbij de commissie conform principe 4 van de Washington Conference Principles on Nazi-Confiscated Art mede rekening heeft gehouden met ‘unavoidable gaps or ambiguities in the provenance in light of the passage of time and the circumstances of the Holocaust era’.

Op de inventariskaart van het museum is vermeld: ‘Légat, Den Haag (1951) fl. 11.500-’ / ‘Vroeger verzameling A. Kaufmann; door diens in Nederl. wonende dochter verkocht Légat. (opg. Légat)’. Volgens deze mededeling berust deze herkomstinformatie op een opgave van Legat. Deze herkomstgegevens zijn pas enkele jaren nadat de gemeente de Kandinsky had gekocht, op de inventariskaart opgenomen. Zij kunnen blijkens het door het ECR verrichte onderzoek alleen betrekking hebben op de Düsseldorfse kunstverzamelaar Arthur Kaufmann (1888-1971). Deze woonde van 1933-1935 in Nederland. Zijn enige dochter woonde van 1933 tot 1936 in Nederland. De vermelde herkomstinformatie zou dus betekenen dat Legat het werk in 1935 of in 1936 van de dochter van deze Kaufmann zou hebben gekocht.

Het zou vervolgens voor de hand hebben gelegen dat, als de kunstverzamelaar Kaufmann ooit een Kandinsky in bezit zou hebben gehad, hij of zijn vrouw Lisbeth dit in hun uitvoerige memoires zou hebben vermeld. Arthur Kaufmann had immers voor Kandinsky veel bewondering en Lisbeth Kaufmann gaf in haar memoires een uitgebreide opsomming van kunstenaars van wie zij werken hadden verworven. Maar uit bovenvermeld citaat uit Lisbeths memoires noch uit overige stukken blijkt dat zij ooit een Kandinsky hebben verworven.
Daar komt bij dat Legat de Kandinsky in december 1951 voor fl. 11.500,- aan de gemeente heeft verkocht, terwijl volgens een brief van 30 oktober 1951 van het museum is komen vast te staan dat Legat voor zijn aankoop van de Kandinsky fl. 10.000,- heeft betaald. Gelet op de prijsontwikkelingen duidt dit erop dat Legat de Kandinsky pas na de oorlog heeft verworven, dus vele jaren na het vertrek van Arthur Kaufmann en zijn dochter uit Nederland, wat niet te rijmen valt met de informatie op de kaart. Dit alles in ogenschouw nemend, meent de commissie dat de herkomstinformatie op de inventariskaart van het museum niet juist is.

Uit de door de familie Stern-Lippmann in de periode 1950-1952 opgestelde en gekopieerde inventarislijsten, blijkt dat de familie er tot in 1952 vanuit ging dat de Kandinsky nog in haar bezit was. De omstandigheid dat de familie de Kandinsky wel op haar inventarislijsten heeft vermeld, duidt erop dat zij niet ter plekke heeft onderzocht of de op de lijsten vermelde kunstwerken nog aanwezig waren. Aannemelijk is dat de familie pas nadat Houthakker in juni 1952 het nog aanwezige kunstbezit had getaxeerd en dat bezit daartoe zelf had geïnspecteerd, heeft opgemerkt dat de Kandinsky niet meer in haar bezit was. Voorts is het gezien de goede onderlinge verhoudingen binnen de familie, die uit de stukken blijkt, onaannemelijk dat een van de familieleden de Kandinsky na de oorlog – aan Legat of een ander – heeft verkocht zonder dat aan de anderen te melden.

In andere nieuwgevonden stukken heeft de commissie informatie gevonden die verdere aanknopingspunten biedt voor het antwoord op de vraag hoe en op welk tijdstip de familie het bezit van de Kandinsky heeft verloren, te weten de mededeling van Flory Frank op een ansichtkaart die zij in 1966 aan de kunsthandelaar Spark heeft gestuurd. Op die ansichtkaart staat een afbeelding van Blick auf Murnau mit Kirche met daarbij Flory’s handgeschreven mededeling: ‘This was our Kandinsky’, wat aannemelijk maakt dat Myrtil en Flory Frank het werk op enig moment in bezit hebben verkregen. De commissie acht aannemelijk dat de Kandinsky tijdens de Duitse bezetting van Nederland uit het bezit van Margarethe is geraakt en in het bezit van het echtpaar Frank is gekomen. Daarbij neemt de commissie naast haar bovenstaande conclusies over de inventariskaart van het museum en over de betekenis van de diverse inventarislijsten uit de periode 1950-1952 in aanmerking, dat Myrtil Frank tijdens de bezetting nauw contact met Margarethe had en meermalen heeft bemiddeld bij transacties of pogingen tot transacties van werken uit haar kunstverzameling.

Gelet op het voorgaande en principe 4 van de Washington Principles komt de commissie tot de slotsom dat voldoende aannemelijk is dat Margarethe het bezit van het werk tijdens de Duitse bezetting van Nederland heeft verloren.

Dit heeft, nu Margarethe een particulier was die wegens haar Joodse afkomst tot een vervolgde bevolkingsgroep behoorde, tot gevolg dat haar bezitsverlies onvrijwillig was door omstandigheden die direct verband hielden met het naziregime, aangezien niet nadrukkelijk is gebleken dat het bezitsverlies vrijwillig was (criterium 3.1 van het Beoordelingskader).

Conclusie ten aanzien van het verzoek om restitutie

De commissie concludeert dat het in hoge mate aannemelijk is dat het werk Blick auf Murnau mit Kirche van Wassily Kandinsky afkomstig is uit de collectie van Margarethe Stern-Lippmann en dat voldoende aannemelijk is dat zij het bezit onvrijwillig heeft verloren door omstandigheden die direct verband hielden met het naziregime.
Voorts stelt de commissie vast dat de gemeente Eindhoven, de huidige bezitter van het werk, te kennen heeft gegeven dat zij afziet van een beroep op goede trouw ten aanzien van de herkomst van het werk bij de aankoop ervan.
Dit alles leidt ertoe, gelet op het Beoordelingskader (criterium 3.1 en onderdeel 3 van het slot van § 3), dat de commissie zal adviseren het werk aan de onder 2 vermelde erven van Margarethe Stern-Lippmann te restitueren.

5. Bindend advies

De Restitutiecommissie adviseert de gemeente Eindhoven om het schilderij Blick auf Murnau mit Kirche aan de onder 2 vermelde erven van Margarethe Stern-Lippmann te restitueren.

Dit bindend advies is gegeven op 12 september 2022 door J. Kohnstamm (voorzitter), J.F. Cohen, S.G. Cohen-Willner, J.H. van Kreveld, D. Oostinga, E.H. Swaab (vicevoorzitter) en C.C. Wesselink, en ondertekend door de voorzitter en de secretaris.

(J. Kohnstamm, voorzitter)                            (E.M. van Sterkenburg, secretaris)