Spring naar content
Advies inzake het verzoek tot teruggave van Portret van een man van N. de Largillière (NK 1847)

Portret van een man van N. de Largillière

Dossiernummer: RC 1.36

Soort advies: NK-collectie

Adviesdatum: 31 juli 2006

Periode bezitsverlies: 1940-1945

Oorspronkelijke eigenaar: Particulier

Plaats bezitsverlies: In Nederland

NK 1847 – Portret van een man door N. de Largillière (foto: RCE)

  • NK 1847 - Portret van een man door N. de Largillière (foto: RCE)

Het advies

Bij brief van 13 juli 2005 verzocht de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) de Restitutiecommissie om advies over de te nemen beslissing op het verzoek van 2 juni 2005 van V.R.M. R. (hierna: verzoekster) tot teruggave van het schilderij Portret van een man van N. de Largillière (NK 1847). Het geclaimde schilderij maakt deel uit van de rijkscollectie en bevindt zich momenteel in langdurige bruikleen in de collectie van het Bonnefantenmuseum te Maastricht.

De procedure

De aanleiding voor het restitutieverzoek vormde een brief van Bureau Herkomst Gezocht (BHG) van 3 november 2004 aan verzoekster met een verzoek om informatie met betrekking tot het schilderij Portret van een man van N. de Largillière. In de brief werd aangegeven dat de grootvader van verzoekster, Philipp Brünell, gedurende de periode 1940-1941 verschillende kunstwerken had verkocht aan Alois Miedl, waaronder vermoedelijk het genoemde werk van De Largillière. Daarbij maakte BHG verzoekster attent op de mogelijkheid een restitutieverzoek in te dienen indien sprake was geweest van onvrijwillige verkoop.

Naar aanleiding van het restitutieverzoek heeft de commissie een onderzoek naar de feiten laten uitvoeren, waarvan de resultaten zijn neergelegd in een conceptrapport van 12 juni 2006. Het rapport is voorgelegd aan verzoekster. Het rapport is vervolgens vastgesteld op 31 juli 2006. Voor wat betreft de feiten in deze zaak verwijst de commissie naar het onderzoeksrapport, dat geacht wordt deel uit te maken van dit advies.

Algemene overwegingen

a) De commissie laat zich bij haar advisering leiden door de beleidslijnen terzake van de Commissie Ekkart als overgenomen door de regering.

b) De commissie heeft zich de vraag gesteld of een uit te brengen advies invloed mag ondervinden van mogelijke consequenties in latere zaken. De commissie beantwoordt die vraag, behoudens onder bijzondere omstandigheden ontkennend omdat een dergelijke invloed bezwaarlijk kan worden tegengeworpen aan de betrokken verzoeker.

c) De commissie heeft zich voorts afgevraagd op welke wijze moet worden omgegaan met het gegeven dat bepaalde feiten niet meer te achterhalen zijn, dat bepaalde gegevens verloren zijn gegaan of niet zijn teruggevonden of anderszins bewijzen niet meer zijn bij te brengen. De commissie is daaromtrent van mening dat, indien het tijdsverloop (mede) oorzaak is van de ontstane problemen, het risico daarvoor, behoudens onder bijzondere omstandigheden, behoort te liggen bij de overheid.

d) De commissie is van mening dat inzichten en omstandigheden die naar algemene maatschappelijke opvattingen sinds de Tweede Wereldoorlog klaarblijkelijk zijn veranderd, gelijk mogen worden gesteld aan nova (nieuwe feiten).

e) Onder onvrijwillig bezitsverlies wordt ook verstaan verkopen zonder instemming van de kunsthandelaar door Verwalters of andere niet door de eigenaar aangestelde beheerders uit de onder hun beheer gestelde oude handelsvoorraad, voor zover de oorspronkelijke eigenaar of zijn erven niet het volledige profijt van de transactie heeft genoten of voor zover de eigenaar niet na de oorlog uitdrukkelijk afstand heeft gedaan van rechten.

Bijzondere overwegingen

  1. Verzoekster vraagt restitutie van het schilderij Portret van een man van N. de Largillière in hoedanigheid van enig erfgename van haar moeder, Margot Branau-Brünell. Laatstgenoemde was op haar beurt enig erfgename van haar vader, Philipp Brünell, de oorspronkelijk eigenaar van het geclaimde werk. De commissie heeft in dit kader kennis genomen van een afschrift van het testament van Margot Branau-Brünell van 2 mei 1969, aangevuld bij codicil van 26 augustus 1976, dat als bijlage bij het restitutieverzoek is vervat.
  2. Uit het feitenonderzoek is het volgende naar voren gekomen. Philipp Brünell, geboren te Keulen in 1867, was een Duitse handelaar van joodse afkomst. Tot 1938 woonde hij in Berlijn, waarna hij uitweek naar Nederland, waar ook zijn dochter Margot Branau-Brünell en haar echtgenoot Ernst Branau met hun kind (thans verzoekster) woonden. Volgens naoorlogse informatie van Ernst Branau had Philipp Brünell sinds circa 1914 te Berlijn een kunstverzameling opgebouwd en was hij bij zijn emigratie in staat diverse kunstwerken, waaronder het geclaimde werk, mee te nemen naar Nederland. Aanvankelijk werd Philipp Brünell door zijn dochter en schoonzoon gesteund bij de bekostiging van zijn levensonderhoud, maar tijdens de bezetting moest hij het zonder ondersteuning van zijn familie stellen en was Philipp Brünell genoodzaakt tot verkoop van een deel van zijn kunstverzameling over te gaan. Ook plannen om Nederland te ontvluchten zouden bij die verkoop een rol hebben gespeeld, zo blijkt uit een brief van een kennis van de familie, oud-gezant W.J.R. Thorbecke, van 30 september 1949 aan de directeur van de Stichting Nederlands Kunstbezit. Philipp Brünell overleed echter in april 1942 in Amsterdam. Margot Branau-Brünell en haar gezin hebben de oorlog overleefd.
  3. Uit het onderzoek naar de herkomst van het geclaimde schilderij is gebleken dat het werk vermoedelijk al vanaf 1925 in bezit was van Philipp Brünell. In een catalogus van een expositie van oude meesters uit ‘Berliner Besitz’ in de Akademie der Künste te Berlijn wordt Brünell genoemd als eigenaar van het schilderij ‘Brustbild eines vornehmen Herrn. Lwd., 77×62’ van Nicolas de Largillière. Gezien de kunstenaarsnaam en objectgegevens acht de commissie het aannemelijk dat het om het thans geclaimde werk NK 1847 gaat. Dit wordt bevestigd door gegevens van het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie, dat beschikt over een afbeelding van het schilderij, met op de achterkant de aantekening ‘Sept. 1926 im Bes. d. Herrn Philipp Brünell – Berlin’. Uit diverse archiefbronnen blijkt dat Brünell het schilderij, tezamen met een aantal andere schilderijen en kunstvoorwerpen, op 20 juli 1940 heeft verkocht aan de Duitser Alois Miedl, die het later inbracht in zijn kunsthandel Voorheen J. Goudstikker N.V. Van deze transactie wordt onder meer melding gemaakt in het in- en verkoopboek van de kunsthandel, terwijl er tevens een factuur ad NLG 1500,- is teruggevonden. Op 16 september 1940 is het schilderij voor NLG 2500,- verkocht aan E. Gritzbach ten behoeve van de verzameling van H. Göring. Na de oorlog is het kunstwerk naar Nederland teruggevoerd. De commissie heeft tevens kennis genomen van een document waarin een andere herkomstgeschiedenis wordt gegeven. Het betreft een overzichtslijst van tussen 1945 en 1962 naar Nederland gerecupereerde kunstwerken van de zogeheten Treuhandverwaltung von Kulturgut München. In deze lijst wordt niet Philipp Brünell, maar kunsthandel Katz als verkoper aangeduid. De commissie gaat er vanuit dat deze informatie incorrect is, gezien de veelheid aan bronnen die wijzen in de richting van Brünell en concludeert dat Brünell als oorspronkelijke eigenaar van het geclaimde werk dient te worden aangemerkt.
  4. Na de oorlog heeft Ernst Branau verschillende pogingen ondernomen om de door Brünell tijdens de oorlog verkochte kunstwerken terug te krijgen. Hij beschouwde de verkoop als gedwongen en wees erop dat zijn schoonvader ‘die zijn leven lang deze schilderijen verzameld heeft, nimmer afstand daarvan zou hebben gedaan tegen de door hem ontvangen prijzen, indien hij niet overtuigd geweest ware, dat hij, als Jood, na de bezetting door de Duitsers geheel aan hun willekeur zou zijn overgeleverd’. In 1949 heeft de Stichting Nederlands Kunstbezit drie werken uit het voormalig bezit van Philipp Brünell teruggegeven tegen terugbetaling van de destijds ontvangen verkoopprijs, vermeerderd met onkostenvergoeding voor recuperatie en beheer. Het werk van N. de Largillière is niet teruggegeven, vermoedelijk wegens verwarring met een ander portret van dezelfde schilder dat zich in bezit van een particulier bevond. De commissie acht verzoekster dan ook ontvankelijk in haar verzoek, nu er geen sprake is geweest van een in het verleden afgehandelde zaak.
  5. De commissie overweegt dat onder het huidige regeringsbeleid de verkoop van het schilderij als onvrijwillig, als gevolg van omstandigheden die direct verband houden met het naziregime, dient te worden aangemerkt. Voor dit oordeel verwijst zij naar de derde aanbeveling van de Commissie Ekkart van 26 april 2001, overgenomen door de regering, die bepaalt dat verkopen door joodse particulieren in Nederland vanaf 10 mei 1940 als onvrijwillig dienen te worden beschouwd tenzij nadrukkelijk anders blijkt. De commissie acht aannemelijk dat Philipp Brünell genoodzaakt was ter voorziening in zijn levensonderhoud en ter bekostiging van vluchtplannen het kunstwerk te verkopen. Ten aanzien van de onvrijwilligheid van het bezitsverlies wijst de commissie ten overvloede nog op de persoon van Alois Miedl als koper, van wie bekend is dat hij al in een vroeg stadium van de bezetting druk uitoefende op joodse kunstbezitters om hen te bewegen tot verkoop. Ook het feit dat het werk kort na de verkoop door Brünell voor een aanmerkelijk hoger bedrag werd doorverkocht, wijst op onvrijwilligheid.
  6. Gezien het voorgaande acht de commissie het verzoek tot teruggave van het werk Portret van een man van N. de Largillière (NK 1847) toewijsbaar. Ten aanzien van de vraag of tegenover deze teruggave van het schilderij enig bedrag ter zake van terugbetaling van de verkoopopbrengst moet worden betaald, gaat de commissie er van uit, overeenkomstig de vierde aanbeveling van de Commissie Ekkart van 26 april 2001, dat van terugbetaling van verkoopopbrengsten alleen dan sprake kan zijn indien en voor zover de toenmalige verkoper die opbrengsten daadwerkelijk ter vrije beschikking heeft gekregen. Aangezien Brünell de verkoopopbrengst van het schilderij, zoals hiervoor beschreven, heeft moeten aanwenden voor zijn levensonderhoud en ter bekostiging van vluchtplannen, neemt de commissie aan dat deze verkoopopbrengst niet ter vrije beschikking van Brünell is gekomen.

Conclusie

De Restitutiecommissie adviseert de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap om het werk Portret van een man van N. de Largillière (NK 1847) te restitueren aan de erven van Margot Branau-Brünell.

Aldus vastgesteld in de vergadering van 31 juli 2006,

B.J. Asscher (voorzitter)
J.Th.M. Bank
J.C.M. Leijten
P.J.N. van Os
E.J. van Straaten
H.M. Verrijn Stuart
I.C. van der Vlies

Samenvatting RC 1.36

PORTRET VAN EEN MAN VAN N. DE LARGILLIÈRE

Evenals in het hiervoor beschreven geval, vormde een informatieverzoek van Bureau Herkomst Gezocht de aanleiding tot de indiening van het restitutieverzoek in deze zaak. Het betrof het schilderij Portret van een man van Nicolas de Largillière (NK 1847), dat zich op dat moment als bruikleen in de collectie van het Bonnefantenmuseum te Maastricht bevond. Het werk was waarschijnlijk aan het begin van de oorlog verkocht aan Alois Miedl door de grootvader van verzoekster, Philipp Brünell (1867-1942). Het restitutieverzoek werd in juli 2005 door de staatssecretaris aan de Restitutiecommissie voorgelegd.