Evenals in het hiervoor beschreven geval, vormde een informatieverzoek van Bureau Herkomst Gezocht de aanleiding tot de indiening van het restitutieverzoek in deze zaak. Het betrof het schilderij Portret van een man van Nicolas de Largillière (NK 1847), dat zich op dat moment als bruikleen in de collectie van het Bonnefantenmuseum te Maastricht bevond. Het werk was waarschijnlijk aan het begin van de oorlog verkocht aan Alois Miedl door de grootvader van verzoekster, Philipp Brünell (1867-1942). Het restitutieverzoek werd in juli 2005 door de staatssecretaris aan de Restitutiecommissie voorgelegd.
Het geclaimde werk bleek vermoedelijk reeds in 1925 in bezit te zijn gekomen van Brünell, een Duitse handelaar van joodse komaf, die voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog in Berlijn woonde. In de zomer van 1925 was in de Akademie der Künste te Berlijn een expositie van oude meesters te zien uit ‘Berliner Besitz’. In de catalogus van de tentoonstelling, die bewaard is gebleven, werd Brünell als eigenaar van een ‘Brustbild eines vornehmen Herrn. Lwd, 77×62’ van Nicolas de Largillière aangeduid.
Verder kwam uit het onderzoek naar voren dat Brünell in 1938 naar Nederland was uitgeweken, waarschijnlijk met medeneming van diverse kunstwerken uit zijn verzameling, die hij sinds 1914 had opgebouwd. Aanvankelijk onderhielden zijn dochter en schoonzoon hem, maar tijdens de bezetting was Brünell op zichzelf aangewezen en gedwongen delen van zijn kunstverzameling te verkopen om in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien. Zo bleek uit verschillende archiefbronnen dat hij het geclaimde werk, tezamen met andere kunstvoorwerpen, in juli 1940 verkocht aan Alois Miedl, die het later inbracht in zijn kunsthandel Voorheen J. Goudstikker N.V. en kort daarop doorverkocht ten behoeve van de verzameling van Göring. Na de oorlog werd het schilderij gerecupereerd.
Brünell overleed in 1942 in de Valeriuskliniek te Amsterdam. Zijn dochter en schoonzoon overleefden de oorlog. Uit de archieven van de Stichting Nederlands Kunstbezit (SNK) bleek dat zij nadien verschillende pogingen ondernamen om de tijdens de oorlog verkochte werken terug te krijgen. Zijn schoonzoon wees in een brief aan de SNK op het gedwongen karakter van de verkopen en merkte op dat Brünell ‘die zijn leven lang deze schilderijen verzameld heeft, nimmer afstand daarvan zou hebben gedaan tegen de door hem ontvangen prijzen, indien hij niet overtuigd geweest ware, dat hij, als Jood, na de bezetting door de Duitsers geheel aan hun willekeur zou zijn overgeleverd.’
Hij meldde verder aan zijn zaakwaarnemer dat er een ‘schaendlich kleiner Preis’ werd betaald, hetgeen hij weet aan het feit dat ‘Miedel den Markt dominierte.’
Ook de commissie was de mening toegedaan dat de verkoop van het werk als onvrijwillig diende te worden aangemerkt. Zij adviseerde in haar vergadering van 31 juli 2006 derhalve tot teruggave van het schilderij. De minister heeft het advies bij beslissing van 29 september 2006 overgenomen.