Op 8 februari 2002 verzocht de staatssecretaris de Restitutie Commissie te adviseren over de te nemen beslissing op het verzoek tot teruggave van het schilderij Paaslam van De Beuckelaer. In juni 2001 hadden de erven B. hiertoe een verzoek bij het ministerie ingediend.\
samenvatting feitenrapport
Het schilderij Paaslam van de hand van de zestiende eeuwse Vlaamse schilder De Beuckelaer1 maakte onder inventarisnummer NK 2646 deel uit van de Nederlandse Rijkscollectie. De SNK recupereerde het werk in 1946 uit Duitsland in de veronderstelling dat dit werk afkomstig was van een Amsterdamse kunsthandelaar die het tijdens de oorlog vrijwillig zou hebben verkocht. Al vrij snel, in 1950, bleek deze veronderstelling onjuist, maar het bleef onbekend van wie het schilderij dan wel was geweest. Ook in 1999 concludeerde Bureau Herkomst Gezocht ten aanzien van NK 2646 dat de oorspronkelijke eigenaar van dit schilderij onbekend was.
In het jaar 2000 nam de Oostenrijkse Kommission für Provenienzforschung, het equivalent van de Nederlandse Commissie Ekkart, contact op met de Inspectie Cultuurbezit. Zij had aanwijzingen dat Paaslam niet uit Nederlands maar uit Oostenrijks bezit afkomstig was. Het schilderij bleek tot 1938 in bezit te zijn geweest van het Oostenrijkse joodse echtpaar B. De vooroorlogse eigendomsrelatie van het echtpaar tot het schilderij kon tijdens het onderzoek worden vastgesteld aan de hand van documenten uit Wenen en een dia van het schilderij in bezit van de familie. Hoe het schilderij tijdens de oorlog werd verloren, bleek moeilijker vast te stellen. Stap voor stap kon dit worden gereconstrueerd, mede dankzij samenwerking met de familie B.
Het schilderij bleek in de loop van 1939, net voordat het gezin Oostenrijk had weten te ontvluchten en naar de Verenigde Staten was ontkomen, het land uitgesmokkeld te zijn. Een Nederlandse vriend van de familie bleek hierbij behulpzaam te zijn geweest. De kunstvoorwerpen van de familie, waaronder Paaslam, waren bij een kunsthandel in België in bewaring gegeven. Hiervoor zou het echtpaar zelfs een bewaarloon hebben betaald. Verschillende documenten werden teruggevonden waaruit blijkt dat de Belgische kunsthandelaar het schilderij eind 1941 verkocht aan de Duitser Mühlmann. Het schilderij kwam zo in de collectie van Göring terecht, waar het na de oorlog door de geallieerden in beslag werd genomen. Op grond van de (later onjuist gebleken) veronderstelling dat het schilderij uit Nederland kwam, werd het hier naartoe gestuurd en belandde zo in de NK-collectie. Het echtpaar B., dat zich inmiddels in de Verenigde Staten had gevestigd, heeft na de oorlog niet geweten wat er met het schilderij was gebeurd. Tot voor kort hing het schilderij in het Bonnefantenmuseum in Maastricht.
advies
De Restitutie Commissie concludeerde in haar advies, vastgesteld in de vergadering van 25 maart 2002, tot teruggave van het schilderij aan de erven B. De eigendomsrelatie van het echtpaar B. tot het schilderij was vast komen te staan en het bezitsverlies van het schilderij diende als onvrijwillig te worden aangemerkt. Hierbij verwees de commissie naar de aanbeveling van de Commissie Ekkart dat bezitsverlies in Oostenrijk vanaf 1938 onder de werking van het restitutiebeleid valt. Van terugbetaling van een mogelijke verkoopopbrengst kon in deze zaak, bij afwezigheid van aanwijzingen dat deze ooit zouden zijn ontvangen, geen sprake zijn.
De Staatssecretaris van OCenW nam dit advies over en besloot tot teruggave van het schilderij aan de erven B.
1 Ook wel bekend als Het Joodse Paasfeest en Het Paschamaal. Inmiddels wordt dit werk toegeschreven aan Huybrecht Beuckeleer.