Pogingen tot wijziging van de registratie als ‘Volljude’
Onder meer de razzia’s in februari 1941, de invoering van de Neurenberger rassenwetten in Nederland eind maart 1942, de verplichting tot het dragen van de gele Jodenster enkele maanden later en de Liro-verordeningen van 8 augustus 1941 en 21 mei 1942 maakten de gevolgen duidelijk om als Volljude geregistreerd te staan. Enkele dagen na de grote razzia in Amsterdam in juli 1942 deed Mozes Mogrobi verschillende pogingen om de registratie van zichzelf en zijn gezin als Volljuden te wijzigen.
Zo probeerde hij de autoriteiten ervan te overtuigen dat hij de Turkse nationaliteit had en dat zijn familie van ‘arabischen Blutes’ was. Na een eerste afwijzing en hangende zijn tweede verzoek, verzocht Mozes Mogrobi de Turkse autoriteiten in Ankara te bevestigen dat zijn vader van ‘tatsächlich arabischen Blutes ist.’ Hij gaf daarbij te kennen dat spoed geboden was ‘da es für mich eine Lebensfrage gilt.’ Daarnaast probeerde Mozes Mogrobi nog allerhande bewijsmateriaal te verzamelen waaruit zou blijken dat hij niet-Joods was. Zo stuurde hij de Abteilung innere Verwaltung, onderdeel van het Generalkommissariat für Verwaltung und Justiz een uittreksel uit het bevolkingsregister waaruit bleek dat hij geregistreerd stond met de Turkse nationaliteit. Ook verzamelde hij diverse notariële verklaringen van personen die onder ede verklaarden dat zijn vader een Turkse onderdaan was en zijn familie dus van ‘arabischen Blutes ist.’ Daarnaast verstuurde Mogrobi een kopie van een pagina uit een boek met een verwijzing naar moskee Moghrabi. Hieruit zou blijken dat de naam Mogrobi ‘ein rein-arabischer Mohammedanischer ist.’ Ook liet hij een rapport opstellen door een Nederlandse arts en fysisch antropoloog waarin deze concludeerde dat Mozes Mogrobi weliswaar een ‘Orientalisch’ uiterlijk had, ‘aber bestimmt nicht typisch Jüdisch.’ Voorts legde Mogrobi een foto over uit het jaar 1903, van zijn vader in Arabisch uitziende kledij.
Zijn meest verstrekkende poging om te bewijzen dat hij niet-Joods zou zijn, was het moment dat hij op 22 april 1943 de Portugees-Israëlitische gemeente te Amsterdam dagvaardde en het bestuur van de joodse gemeente ervan beschuldigde hem en zijn familie ten onrechte te hebben ingeschreven als lid van de gemeente. Mozes Mogrobi werd op 6 mei 1943 door de rechters in het gelijk gesteld.
Enkele dagen na de afwijzing diende Mozes, in een laatste poging, opnieuw een verzoek in, waarbij hij zijn eerdere argumenten herhaalde. In tegenstelling tot de vorige keren vroeg hij nu zijn registratie te veranderen in GII (‘kwartjood’) en die van zijn kinderen in GI (‘halfjood’). Ook deze poging mislukte.
Liquidatie van de kunsthandel en onderduik
Uit onderzoek is niet gebleken op welk moment na de uitvaardiging op 12 maart 1941 van de Verordening 48/1941 tot verwijdering van Joden uit het bedrijfsleven, Kunsthandel Mogrobi door de Duitse bezetter is verzegeld. Uit documentatie is wel gebleken dat de naam ‘Mogrobi’ voor het laatst op 24 juni 1941 voorkomt in de kopersboeken van veilinghuis Mak van Waay. Ook is bekend dat Mozes Mogrobi op 1 februari 1941 respectievelijk 27 maart 1942 diverse kunstobjecten verkocht aan Jan Herman van Heek, directeur van het Rijksmuseum Twenthe. Deze kunstwerken waren onderwerp van restitutieverzoek RC 1.145.
In maart 1944 kreeg Omnia Treuhandgesellschaft mbH (hierna: Omnia) van de Wirtschaftsprüfstelle opdracht om als Liquidationstreuhänder op te treden inzake de firma Mogrobi, waarvan de commissie op grond van het onderzoek aanneemt dat deze tot dat moment verzegeld was geweest. Eind maart 1944 werd de liquidatie in gang gezet. De Kammergerichtsrat droeg op de goederen van de kunsthandel te veilen. De veiling vond plaats op 25 juli 1944 bij veilinghuis Mak van Waay.
Volgens de naoorlogse verklaring van echtgenote Zilia Mogrobi-Jacobi waren zij en Mozes in de oorlog ondergedoken in Sloterdijk. Het is niet bekend wanneer die onderduikperiode inging. Zilia Mogrobi-Jacobi heeft in 1947 hierover verklaard: ‘Destijds lag er reeds beslag op onze boedel, welk beslag gelegd was door een of andere Duitse instantie; alles was gezegeld. Wij waren in die tijd ondergedoken’.
Uit archiefstukken blijkt dat Mozes Mogrobi in april 1944 aangifte bij de politie heeft gedaan van diefstal van kleding en schoenen met een waarde van NLG 5000,- uit het pakhuis van Jacob Aalderink, een collega-antiquair die om de hoek bij Mogrobi woonde.
Lotgevallen van het gezin Mogrobi
Op 6 juli 1944 werden Mozes en Zilia Mogrobi opgepakt door de Sicherheitsdienst. Uit een naoorlogse verklaring van Zilia blijkt dat zij en Mozes op 12 juli 1944 naar Westerbork zijn gedeporteerd en aldaar op 3 september 1944 op transport zijn gesteld naar Auschwitz.
In diezelfde maand is Mozes Mogrobi op 46-jarige leeftijd in Auschwitz vermoord. Zijn zoon Alfred Mogrobi, destijds 23 jaar, is op 1 december 1944 vermoord in concentratiekamp Buchenwald. Zilia Mogrobi is op 26 oktober 1944 overgebracht naar het Duitse werkkamp Liebau, waar zij op 9 mei 1945 is bevrijd. Dochter Sonja Mogrobi overleefde de oorlog eveneens.
Kunsthandel Mozes Mogrobi na de oorlog
Na terugkeer in Nederland op 13 juni 1945, zette Zilia Mogrobi de zaak van haar man voort. Zij diende enkele schadevergoedingsclaims in, teneinde de verloren gegane goederen tijdens de Tweede Wereldoorlog (deels) vergoed te krijgen. Deze claims hadden voornamelijk betrekking op de goederen die in opdracht van de bezetter op 25 juli 1944 bij veilinghuis Mak van Waay zijn geveild. Hierover verklaarde Zilia Mogrobi na de oorlog:
“De totaalschade, welke wij gedurende de bezettingstijd door diefstal uit onze zaak enz. enz. geleden hebben, bedraagt circa 50.000 gulden. Verder is onze privé-boedel in veiling gebracht bij de Fa. S. Mak van Waay, hetgeen ongeveer 58.000 gulden heeft opgebracht.”
Uit een accountantsrapport blijkt dat Zilia Mogrobi-Jacobi in totaal NLG 17.500,- heeft ontvangen van H.S. Nienhuis, de directeur van het veilinghuis Mak van Waay. Deze betaling stond in verband met de door Mak van Waay op 25 juli 1944 georganiseerde veiling. Mr. Y. Scholten, die optrad als gemachtigde van Zilia Mogrobi-Jacobi, schreef hierover aan mr. O.J.T.N. Domela Nieuwenhuis, de gemachtigde van H.S. Nienhuis:
“Ter voldoening aan de verbintenis, welke Uw client H.S. Nienhuis uit moraal en fatsoen tegenover mijn cliente, Mevrouw Mogrobi gevoelt te hebben ter zake van de door hem, tijdens de bezetting gehouden veiling (dd. 25 Juli 1944), van de goederen van cliente, kwamen wij het navolgende overeen:”
Uit de gemaakte afspraken en de daaropvolgende boekingen weergegeven in het accountantsrapport blijkt dat Nienhuis het bedrag van NLG 17.500,- vanaf 1 mei 1947 in twaalf termijnen heeft overgemaakt. De ontvangen gelden werden niet ten bate van de Verlies- en Winstrekening van Kunsthandel Mozes Mogrobi gebracht, maar in het credit van de privérekening geboekt. Het feit dat de ontvangen bedragen werden bijgeschreven op de privérekening stond volgens het accountantsrapport in verband met het gegeven dat het bedrag voortkwam uit ‘een verbintenis voortvloeiende uit moraal en fatsoen’, maar sluit ook aan op de verklaring van Zilia Mogrobi-Jacobi dat ‘onze privé-boedel in veiling [is] gebracht bij de Fa. S. Mak van Waay.’ Met ingang van 1 oktober 1956 is de kunsthandel geliquideerd nadat Zilia Mogrobi-Jacobi in de hoedanigheid van ‘eigenaresse’ bij het Handelsregister in Amsterdam aangifte had gedaan van opheffing van de onderneming.
In de archieven van de Stichting Nederlands Kunstbezit (hierna: SNK) zijn geen documenten of aanwijzingen aangetroffen die getuigen van enig contact tussen Zilia Mogrobi-Jacobi en de SNK.