De procedure
Verzoekster heeft op 14 maart 2007 een restitutieverzoek ingediend op wat zij omschreef als ‘de collectie May’. De minister heeft verzoekster destijds gemeld dat hij de claim slechts voor advies kon voorleggen voor zover dat het schilderij NK 2558 betrof, omdat de overige voorwerpen onvoldoende gespecificeerd waren. De minister heeft de commissie op 24 april 2007 om advies gevraagd over de claim op NK 2558 en de commissie heeft hierover op 10 november 2008 een afwijzend advies uitgebracht.
Verzoekster heeft daarna op advies van de minister het RMA om hulp gevraagd bij het navorsen van de eventuele aanwezigheid van de voorwerpen uit de ‘collectie May’ in dat museum. Dit onderzoek heeft een lijst met circa 335 voorwerpen opgeleverd (hierna: de collectie May). Bij brief van 13 februari 2009 heeft de minister de commissie om advies gevraagd ten aanzien van deze werken, voor zover deze zich bij het RMA bevonden.
Naar aanleiding van deze adviesaanvraag heeft de commissie een onderzoek naar de feiten uitgevoerd, waarvan de resultaten zijn neergelegd in een conceptonderzoeksrapport van 7 maart 2011. Op 17 maart 2011 is het conceptonderzoeksrapport met een verzoek om aanvullende informatie toegestuurd aan verzoekster, waarop zij, na verleend uitstel, bij brief van 18 mei 2011 inhoudelijk heeft gereageerd. Het conceptonderzoeksrapport is bij brieven van 17 maart 2011 voor feitelijke aanvulling toegestuurd aan het RMA en aan de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: de staatssecretaris).[1] In reactie hierop heeft het RMA, bij brief van 13 mei 2011, antwoord gegeven op de door de commissie in de hiervoor gemelde brief gestelde nadere vragen. De staatssecretaris heeft op 16 mei 2011 laten weten geen aanvullende feiten onder de aandacht van de commissie te willen brengen. Het onderzoeksrapport is vervolgens vastgesteld op 19 september 2011. Voor de feiten in deze zaak verwijst de commissie naar het onderzoeksrapport.
De thans geclaimde werken zijn in 1944 gekocht door de Nederlandse Staat en zijn daarmee onderdeel geworden van de Nederlandse rijkscollectie. Hoewel de voorwerpen niet behoren tot de Nederlands Kunstbezitcollectie, die hoofdzakelijk bestaat uit na de bevrijding naar Nederland gerecupereerde kunstwerken, adviseert de commissie in het kader van artikel 2 lid 1 jo. 4 van haar Instellingsbesluit, waaruit volgt dat de commissie ten aanzien van cultuurgoederen die zich in bezit van de Staat der Nederlanden bevinden dient te adviseren met inachtneming van het verruimde restitutiebeleid.
[1] Op 24 februari 2010 heeft de Staatssecretaris van OCW het restitutiedossier van de minister overgenomen.