Spring naar content
Bindend advies inzake Liebermann / Gemeente Rotterdam (Museum Boijmans Van Beuningen)

Tekening Schrijvend meisje aan een tafel door Max Liebermann

Dossiernummer: RC 3.190

Soort advies: bindend advies

Adviesdatum: 3 juni 2024

Periode bezitsverlies: onbekend

Oorspronkelijke eigenaar: particulier

Plaats bezitsverlies: Buiten Nederland

Schrijvend meisje aan een tafel door Max Liebermann (foto: Museum Boijmans Van Beuningen)

  • Tekening van Max Liebermann voorstellende een schrijvend meisje aan een tafel.

Samenvatting van het bindend advies

De Restitutiecommissie heeft het verzoek beoordeeld tot teruggave van de krijttekening Schrijvend meisje aan een tafel die sinds 1959 deel uitmaakt van de collectie van Museum Boijmans Van Beuningen en momenteel eigendom is van de gemeente Rotterdam.

Op grond van het door het Expertisecentrum Restitutie (ECR) verrichte onderzoek oordeelt de commissie dat het in hoge mate aannemelijk is dat de tekening afkomstig is uit de nalatenschap van Max Liebermann waartoe zijn echtgenote Martha Liebermann gerechtigd was. Tevens is voldoende aannemelijk geworden dat Martha Liebermann het bezit van de tekening onvrijwillig heeft verloren als gevolg van omstandigheden die direct verband houden met het naziregime.

Onderzoek heeft uitgewezen dat de tekening in bezit was van Max Friedländer ten tijde van diens overlijden. Het is niet duidelijk op welk moment de tekening in het bezit van Max Friedländer is gekomen. De tekening is op 17 maart 1959 uit de nalatenschap van Friedländer geveild bij Paul Brandt in Amsterdam. Gemeente Rotterdam kocht de tekening aldaar voor de collectie van Museum Boijmans Van Beuningen.

De commissie heeft vastgesteld dat Martha Liebermann heeft geleden onder het naziregime en als gevolg van de anti-Joodse maatregelen over weinig financiële middelen beschikte. Er zijn geen aanwijzingen gevonden dat de tekening tussen 1935 en 1958 op de kunstmarkt is aangeboden. Evenmin is documentatie aangetroffen waaruit blijkt dat Friedländer de Tekening in de persoonlijke sfeer heeft verkregen van Liebermanns nabestaanden.

De commissie heeft de Gemeente Rotterdam geadviseerd de tekening Schrijvend meisje aan een tafel van de hand van Max Liebermann aan de rechthebbenden van de nalatenschap van Liebermann te restitueren.

Bindend advies

gegeven door de Adviescommissie Restitutieverzoeken Cultuurgoederen en Tweede Wereldoorlog te Den Haag (de Restitutiecommissie, hierna ook: de commissie) inzake het restitutieverzoek van

enerzijds
AA te BB (CC), in haar hoedanigheid van executeur-testamentair van de nalatenschap van Max en Martha Liebermann, vertegenwoordigd door Jutta Freifrau von Falkenhausen, Rechtsanwältin MPA te Berlijn (Duitsland), hierna: Verzoekster,

en anderzijds
Gemeente Rotterdam, vertegenwoordigd door de directie van het Museum Boijmans Van Beuningen (het ‘Museum’), hierna: de Gemeente.

1. Het verzoek

Het adviesverzoek heeft betrekking op de tekening Schrijvend meisje aan een tafel (1890-1895) gemaakt door Max Liebermann (hierna ook: de Tekening), die deel uitmaakt van de collectie van Museum Boijmans Van Beuningen te Rotterdam, onder inventarisnummer MB 1959/T. De Tekening is momenteel eigendom van de Gemeente.

Verzoekster stelt dat de Tekening in de zomer van 1935 in bezit was van Martha Liebermann en op enig moment tussen 1935 en 1943 onvrijwillig uit haar bezit is geraakt, door verkoop onder dwang of door inbeslagname door nationaalsocialistische machthebbers. Ter onderbouwing van de stelling dat de Tekening op enig moment eigendom was van Martha Liebermann, wijst Verzoekster op de aanwezigheid van een gestempelde afdruk van Max Liebermanns signatuur op de achterkant van de Tekening. Verzoekster stelt dat de aanwezigheid van deze stempel (hierna ook: Nachlass-stempel) betekent dat de Tekening deel uitmaakte van de nalatenschap van Max Liebermann en na zijn dood eigendom werd van diens echtgenote, Martha Liebermann.

Bij brief van 18 mei 2021 hebben Verzoekster en het Museum namens de Gemeente (hierna ook: partijen) de commissie verzocht om onderzoek en bindend advies met betrekking tot de Tekening. Met de ondertekening van de brief hebben partijen verklaard het Reglement van de commissie (vastgesteld op 12 juli 2021; laatst gewijzigd op 6 oktober 2023; hierna: het Reglement) voor de behandeling van het verzoek te aanvaarden en het door de commissie uit te brengen advies als bindend te beschouwen.

2. De procedure en het toepasselijke beoordelingskader

De commissie heeft bij brief van 30 juli 2021 partijen laten weten het verzoek in behandeling te nemen en geïnformeerd over de volgens het Reglement geldende procedure.

De commissie heeft kennisgenomen van alle door partijen overgelegde stukken. Zij heeft afschriften van alle stukken aan de andere partij gezonden.

De commissie heeft het Expertisecentrum Restitutie Cultuurgoederen en Tweede Wereldoorlog van het NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies (hierna: het ECR) onderzoeksvragen voorgelegd. Het ECR heeft zijn bevindingen neergelegd in een feitenrapport.

Identiteit van partijen

Verzoekster, AA te BB (CC), stelt achterkleindochter te zijn van de Joodse kunstenaar Max Liebermann (1847-1935) en diens vrouw Martha Liebermann, geboren Marckwald (1857-1943).
Verzoekster heeft verklaard aangesteld te zijn als executeur (executor) van de erfenis van haar moeder Maria White, geboren Riezler (1917-1995), kleindochter van Max en Martha Liebermann.
Verzoekster heeft zich tijdens de procedure laten vertegenwoordigen door Jutta Freifrau von Falkenhausen, Rechtsanwältin MPA te Berlijn (Duitsland).
De Gemeente is vertegenwoordigd door de directie van het Museum.

Chronologisch overzicht van acties van de commissie en reacties daarop

  • In een gezamenlijke brief van 18 mei 2021 hebben Verzoekster en het Museum namens de Gemeente de commissie verzocht om onderzoek en bindend advies met betrekking tot de Tekening. In dezelfde brief verklaren partijen dat zij instemmen met de toepassing van het Reglement en het door de commissie uit te brengen advies als bindend beschouwen.
  • Op 7 respectievelijk 20 april 2022 hebben partijen het adviesverzoek nader toegelicht en ondersteunende documentatie toegezonden.
  • De commissie heeft het ECR op 11 februari 2022 verzocht een onderzoek naar de feiten in te stellen.
  • De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in een conceptrapport dat door het ECR op 30 augustus 2023 voor feitelijke aanvulling en/of commentaar aan partijen is toegezonden. Namens de Gemeente heeft het Museum op 26 september 2023 gereageerd. Verzoekster heeft op 6 oktober 2023 gereageerd.
  • Op 1 november 2023 heeft de commissie een bijgewerkte versie van het conceptrapport ontvangen, samen met de reacties van partijen.
  • Op 30 november 2023 heeft de commissie het definitieve rapport van het ECR ontvangen en toegezonden aan partijen. Daarbij is gemeld dat de commissie onlangs haar Reglement heeft aangepast met betrekking tot artikel 8 en artikel 11. Tevens is gevraagd of partijen behoefte hebben aan een mondelinge behandeling. Namens de Gemeente heeft het Museum op 8 januari 2024 gereageerd en te kennen gegeven geen aanvullende opmerkingen op het rapport te hebben alsmede geen behoefte te hebben aan een mondelinge behandeling. Verzoekster heeft op 29 januari 2024 gereageerd op het definitieve rapport.
  • Op 8 februari 2024 heeft de commissie partijen geïnformeerd over de vervolgprocedure en gemeld dat de commissie zal overgaan tot het opstellen van haar conceptadvies. Tevens heeft de commissie partijen geïnformeerd dat indien gewenst, na ontvangst van de reacties op het concept bindend advies, een mondelinge behandeling kan worden georganiseerd.
  • Op verzoek van de commissie heeft de Gemeente bij e-mail van 15 februari 2024 de commissie geïnformeerd dat zij afziet van een beroep op de goede trouw.
  • Op 5 april 2024 heeft de commissie haar bindend advies in concept aan partijen verzonden.
  • Verzoekster heeft op 9 april 2024 op het concept bindend advies gereageerd en laten weten geen opmerkingen te hebben. Namens de Gemeente heeft het Museum op 14 mei 2024 op het concept bindend advies gereageerd met verzoek tot nadere toelichting. De commissie heeft bij brief van 31 mei 2024 op dit verzoek gereageerd.

3. Vaststelling van de feiten

Op grond van het door het ECR verrichte literatuur- en archiefonderzoek bij instanties en personen in Nederland, Duitsland en de Verenigde Staten stelt de commissie de volgende feiten vast.

Max en Martha Liebermann en hun gezin

Max Martin Liebermann (hierna ook: Liebermann) werd geboren op 20 juli 1847 in Berlijn, als tweede zoon van industrieel Louis Liebermann en diens vrouw, Philippine Liebermann (geboren Haller). Beide ouders behoorden tot de Joodse middenklasse in Berlijn. Liebermann had een oudere zus, een oudere broer en een jongere broer. Vanaf 1857 woonde het gezin in Haus Liebermann aan Pariser Platz 7 te Berlijn. Liebermann groeide op in een periode van toenemende emancipatie van de Joodse bevolking van Pruisen. Na het behalen van zijn eindexamen aan het Friedrichwerdersche Gymnasium volgde Liebermann in 1866 gedurende twee jaar een studie scheikunde in Berlijn. Daarna werd hij toegelaten tot de Großherzoglich-Sächsischen Kunstschule in Weimar. Tussen 1871 en 1884 verbleef Liebermann voornamelijk in Nederland en Frankrijk, waarna hij zich opnieuw vestigde in Berlijn en daar op 14 september 1884 in het huwelijk trad met Martha Marckwald (1857-1943). Een jaar later werd hun enige dochter Käthe (1885-1952) geboren. Vanaf 1892 woonde het gezin op de tweede verdieping van het ouderlijk huis Haus Liebermann.

De carrière van Max Liebermann

Liebermann maakte in Berlijn naam als voornaamste voorvechter van ‘moderne’ kunst. In 1898 werd hij voorzitter van de Berliner Secession; het jaar daarvoor was hij benoemd tot hoogleraar aan de Königliche Akademie der Künste. In 1914 richtte Liebermann een Freie Secession op, waarvan hij erevoorzitter werd. In 1917 werd naar aanleiding van Liebermanns zeventigste verjaardag een overzichtstentoonstelling van zijn werk georganiseerd in de Königliche Akademie der Künste. Drie jaar later werd hij benoemd tot president van de academie, die inmiddels was hernoemd naar Preußische Akademie der Künste. Als schilder legde hij zich in deze jaren toe op het maken van portretten. Liebermann werd op zijn tachtigste verjaardag onderscheiden met het Adlerschild des Deutschen Reiches.

In zijn laatste levensjaren was Liebermann getuige van de machtsovername door de nationaalsocialisten. Op 7 mei 1933 dwongen de nationaalsocialisten Liebermann – die vanwege gezondheidsklachten zijn functie als president al had neergelegd – het erepresidentschap, senatorschap en lidmaatschap van de Preußische Akademie der Künste op te geven. Hij trok zich uit het openbare leven terug en overleed op 8 februari 1935.

Na de dood van Max Liebermann

Kort na de dood van haar man ontving Martha Liebermann (hierna ook: Martha) een brief van de in Dresden woonachtige Duitse kunsthistoricus Max Lehrs. Deze brief is niet overgeleverd. Uit het wel overgeleverde antwoord van Martha van 15 maart 1935 blijkt dat Lehrs een verzoek overbracht van prins Johann Georg van Saksen met betrekking tot een niet nader gespecificeerd schetsboek dat mogelijk in handen was van Martha. In haar antwoord schreef Martha dat zij op dat moment samen met kunsthistoricus Erich Hancke het atelier van haar overleden echtgenoot aan het inventariseren was met het doel een Nachlass-stempel aan te brengen op het nagelaten werk van haar man:

Was nun die Bitte Ihres Prinzen betrifft, so will ich gern sehn was sich tun lässt. Ich ordne augenblicklich mit Herrn Hancke das Atelier, da ja die Bilder und Zeichnungen einen Nachlass-Stempel bekommen müssen. Doch ist mir kein Skizzenbuch in die Hände gefallen, und ich fürchte viel werde ich nicht finden. Mein Mann hat gewöhnlich die besseren Blätter herausgenommen und einzeln in Passe-partouts tun lassen. Jedenfalls werde ich suchen, und Sie das Resultat so bald wie möglich wissen lassen.

Op 26 maart 1935 berichtte Martha dat zij het gezochte schetsboek naar alle waarschijnlijkheid gevonden had:

Nach längerem Suchen habe ich hoffentlich das Richtige gefunden. Die grösseren Skizzenbücher sind alle zerrissen und die gezeichneten Seiten fast gänzlich entfernt. Dies Buch ist aus den ersten Jahren unseres Aufenthaltes in Wannsee, ich nehme an zwischen 1910 und 1914.

Een paar dagen later zond Lehrs het door Martha ter hand gestelde schetsboek aan prins Johann Georg van Saksen.

Vervolging van Martha door de nationaalsocialisten en haar pogingen om Duitsland te ontvluchten

In 1935 verhuisde Martha naar een kleinere woning aan de Graf-Spee-Straße 23 te Berlijn. Haar dochter Käthe, die getrouwd was met de niet-Joodse Duitse diplomaat en filosoof Kurt Riezler, vertrok na de Novemberpogrom van 1938 naar New York. Daar had haar man een betrekking aan de The New School for Social Research geaccepteerd. Martha wilde Berlijn, met het graf van haar man, op dat moment niet verlaten.

Martha had geprobeerd het huis aan de Pariser Platz 7 aan haar dochter te schenken, met het doel onteigening te voorkomen. De notariële akte waarin deze overdracht zou worden geregeld, werd echter door de machthebbers niet geaccepteerd. Vanaf 6 december 1938 werd het Joden verboden zich op te houden aan de Pariser Platz. Hierdoor kon Martha de woning niet langer betreden. In dezelfde maand werd zij verplicht al haar zilver en sieraden af te staan. Op 14 december 1940 werd Martha gedwongen om haar villa aan de Wannsee voor RM 160.000 te verkopen aan de Deutsche Reichspost. De verkoopopbrengst werd op een geblokkeerde rekening gestort en stond niet ter beschikking van Martha.

Vanaf het najaar van 1941 ondernam Martha verschillende pogingen om Duitsland te ontvluchten. Zowel Zweden als Zwitserland verleenden Martha inreisvisa, nadat vrienden zich garant hadden gesteld voor de kosten van haar levensonderhoud. Het Reichswirtschaftsministerium eiste echter CHF 50.000 aan Reichsfluchtsteuer in ruil voor een uitreisvisum. Tot begin 1943 zijn er tevergeefs pogingen gedaan deze som bij elkaar te brengen en te betalen aan de Duitse autoriteiten.

Martha kreeg eind 1942 een beroerte en werd bedlegerig. Ze ontving nog hulp van een klein aantal mensen in haar omgeving. Op 4 maart 1943 schreef ze aan de eveneens in Berlijn woonachtige Erich Alenfeld:

Verehrter, lieber Herr Alenfeld, Ich bin ganz auseinander! Die Bank hat nicht mal die kleine Summe gezahlt, ohne einen freundlichen Besuch wäre ich ohne Geld! – Dazu macht man mir von allen Seiten Angst wegen Abtransport! Ich erwarte Sie sehnlich, […] Dr. Landsberger sollte ja kommen!
Bitte, bitte Antwort
Ihre dankbare Martha L.

Met daaronder in het handschrift van Erich Alenfeld:

Abgeholt 5.III.43
Morgens!
Gift genommen!

Op 5 maart 1943 verscheen een politieagent bij de woning van Martha, met het doel haar op transport naar Theresienstadt te zetten. Martha had echter een overdosis slaapmiddel genomen en lag in coma. Ze werd naar het Joodse ziekenhuis van Berlijn gebracht, waar ze overleed op 10 maart 1943. Erich Alenfeld zorgde dat Martha Liebermann op 23 maart 1943 werd begraven op de begraafplaats Weissensee. Op 10 mei 1954 werd ze herbegraven naast haar man op de joodse begraafplaats Schönhauser Allee, Berlijn. Op 26 maart 1943 werd haar gehele nalatenschap door de Duitse staat geconfisqueerd en enkele dagen later werd het huis aan de Pariser Platz door de Gestapo in beslag genomen.

Max J. Friedländer en zijn betrekkingen met Liebermann

Max Jacob Friedländer (hierna ook: Friedländer) werd op 5 juli 1867 geboren in Berlijn. Net als Liebermann bezocht hij het Friedrichwerdersche Gymnasium. Daar deed hij in 1887 eindexamen. Friedländer studeerde daarna kunstgeschiedenis en klassieke archeologie in München en Leipzig. In 1895 keerde hij terug naar Berlijn. Om aan vervolging te ontkomen, emigreerde Friedländer in mei 1939 naar Nederland en wist hij de bezettingsjaren te overleven. In 1954 verkreeg Friedländer het Nederlandse staatsburgerschap. Hij overleed op 11 oktober 1958 in Amsterdam.

Hoewel Friedländers expertise voornamelijk lag op het vlak van de vroege Nederlandse en Duitse schilderkunst bleef hij zijn leven lang gegrepen door Liebermann en zijn werk, waarover hij meerdere artikelen schreef in Duitse bladen. In 1925 publiceerde Friedländer een biografie van Liebermann. In 1947 publiceerde Friedländer bij de honderdste verjaardag van Liebermann een biografisch artikel over hem in het Maandblad voor beeldende kunsten.

Tussen Friedländer en Liebermann ontstond een vriendschappelijke band. Friedländer werd ten minste tweemaal met Kerstmis bij de Liebermanns thuis uitgenodigd. Liebermann legde Friedländer vast in meerdere tekeningen. In het door het RKD-Nederlands Instituut voor Kunstgeschiedenis beheerde archief van Friedländer bevinden zich 19 brieven en briefkaarten van Liebermann aan Friedländer. Friedländer was als een van de weinige prominenten uit de Duitse kunstwereld aanwezig op de begrafenis van Liebermann in 1935.

Objectgegevens van de Tekening

De Tekening betreft een krijttekening op groen getint papier van Max Liebermann met afmetingen 302 x 250 mm, getiteld Schrijvend meisje aan een tafel, gedateerd 1890-1895. De Tekening bevindt zich momenteel in de collectie van het Museum Boijmans Van Beuningen te Rotterdam.

De krijttekening beeldt aan de voorzijde een schrijvend meisje aan tafel af. De achterzijde toont een schets in zwart krijt van een grazende ezel. Op de achterzijde bevindt zich een Nachlass-stempel. Deze stempel komt overeen met de afgebeelde Nachlass-stempel in Matthias Eberles catalogue raisonné van Liebermanns schilderijen en olieverfstudies. Het is de stempel die Martha Liebermann en Erich Hancke gebruikten om de werken op papier van de hand van Liebermann te merken. Over de identiteit van het schrijvende meisje bestaat onduidelijkheid, zowel Marie Bode (1885-1952) als Käthe Liebermann worden genoemd als mogelijk onderwerp van de Tekening.

Volgens de inventariskaart van het Museum is de Tekening omstreeks 1890-1895 vervaardigd. In 1911 werd de Tekening in spiegelbeeld afgedrukt in Max Liebermann, Holländisches Skizzenbuch van Oscar Bie, zonder dat daarbij nadere informatie over de herkomst wordt gegeven. De titel doet vermoeden dat het werk ooit deel heeft uitgemaakt van een Holländisches Skizzenbuch. Kunsthistoricus Erich Hancke schrijft dat Liebermann voornamelijk tijdens zijn verblijven in Nederland tekende. Zowel Martha als Käthe waren geliefde onderwerpen en kwamen talloze malen voor in de schetsboeken van Liebermann.

Herkomstgeschiedenis van de Tekening

1890-1935: De Tekening, privébezit van Liebermann
Liebermanns verzameling eigen tekeningen was zeer omvangrijk. Erich Hancke vermoedde in 1914 dat Liebermann vele honderden schetsboeken had volgetekend, waarvan er een aantal in 1892, tijdens een brand in zijn atelier, vernietigd of beschadigd is geraakt.

Volgens kunsthistorica Sigrid Achenbach heeft Liebermann vermoedelijk vele duizenden tekeningen nagelaten. In veel gevallen waren deze tekeningen afkomstig uit de door Hancke genoemde schetsboeken. Volgens Achenbach werd in nog intact aangetroffen schetsboeken de Nachlass-stempel slechts eenmaal aan de binnenzijde van het omslag aangebracht. De op de achterzijde van de Tekening aangebrachte Nachlass-stempel impliceert, dat deze zich op het moment van overlijden van Liebermann in februari 1935 nog in diens atelier bevond. Uit het feit dat de stempel op de Tekening op de achterzijde van het blad zelf is aangebracht kan worden afgeleid dat de Tekening op dat moment geen deel meer uitmaakte van een schetsboek. Uit correspondentie tussen Martha en prins Johann Georg van Saksen blijkt dat Liebermann de gewoonte had de betere tekeningen uit zijn schetsboeken te halen en deze in passe-partouts te plaatsen.

De Tekening in het bezit van Friedländer
Het staat vast dat de Tekening in bezit was van Friedländer ten tijde van diens overlijden op 11 oktober 1958. Hoe en wanneer de Tekening in zijn bezit is gekomen is niet bekend. Onwaarschijnlijk is dat Friedländer de Tekening heeft verkregen vóór het overlijden van Liebermann in 1935, aangezien zich op de achterzijde van het werk een Nachlass-stempel bevindt.

Er zijn geen aanwijzingen dat de Tekening tussen het moment van overlijden van Liebermann en het overlijden van Friedländer op de kunstmarkt is aangeboden. Ook is er geen informatie gevonden die erop wijst dat Friedländer de Tekening door middel van aankoop heeft verkregen.

Uit het onderzoek blijkt dat Martha eens een tekening van haar overleden man schonk aan een bekende. Ursula von Mangoldt (1904-1987), een verre verwant van Liebermann, tekende in haar autobiografie een bezoek aan Martha op, waarbij Martha haar ten tijde van het naziregime een tekening schonk, zonder dat Ursula von Mangoldt daarom had gevraagd. Kennelijk werd Martha op dat moment door mensen belaagd om schilderijen en tekeningen uit de nalatenschap van haar man te verkopen:

[Martha Liebermann] mußte den Judenstern tragen und ging kaum noch auf die Straße. Dafür wurde sie von Menschen belagert, die billig Bilder und Zeichnungen ihres Mannes kaufen wollten, um damit im Ausland Geschäfte zu machen. Als ich sie einmal besuchte, erzählte sie mir, wie sie unter solcher Ausnutzung litte, und schenkte mir eine sehr hübsche Zeichnung – ein Mädchen, das wartend vor dem Fenster steht – gerade weil ich nichts von ihr gewollt hatte.

Hoewel er in het bovenstaande citaat sprake was van een schenking van een tekening aan een bekende, heeft de commissie geen enkele reden om aan te nemen dat Friedländer de Tekening in de persoonlijke sfeer door schenking heeft verkregen van Liebermanns nabestaanden. Hierover is bij het onderzoek geen documentatie aangetroffen.

1959: Verwerving van de Tekening door de gemeente Rotterdam voor de collectie van Museum Boijmans Van Beuningen
De nalatenschap van Friedländer werd op 17 maart 1959 geveild bij Paul Brandt in Amsterdam. De veiling omvatte 91 lotnummers, waaronder 25 moderne kunstwerken. Daarvan waren er zeven vervaardigd door Liebermann, waaronder de Tekening. In de veilingcatalogus werd de Tekening onder lotnummer 33 als volgt omschreven:

‘LA FILLE DE L’ARTISTE ENCORE ENFANT, ECRIVANT A UNE TABLE RONDE. Crayon noir, sur papier verdâtre, 26 x 21 cm. Signé au cachet.’

Deze afmetingen wijken af van de afmetingen op de inventariskaart van het Museum. Een geannoteerd exemplaar van de veilingcatalogus, aanwezig in het Museum vermeldt bij lotnummer 33 echter duidelijk: ‘300/ 600,- M.BvB’. In de collectie van het RKD bevindt zich nog een geannoteerd exemplaar van de veilingcatalogus waarin bij lotnummer 33 ‘300/600 Boymans’ staat aangetekend.

4. Inhoudelijke beoordeling van het restitutieverzoek

De commissie kan het verzoek, gelet op het bepaalde in § 1 a t/m e van het beoordelingskader, inhoudelijk in behandeling nemen.

De Gemeente heeft laten weten af te zien van een beroep op goede trouw. Om die reden zal de inhoudelijke beoordeling van het restitutieverzoek beperkt blijven tot § 2 en § 3 van het beoordelingskader.

Gelet op § 2 van het beoordelingskader moet de commissie beoordelen of in hoge mate aannemelijk is dat de Tekening eigendom was van Martha Liebermann en op grond van § 3 of voldoende aannemelijk is dat zij het bezit van de Tekening onvrijwillig heeft verloren door omstandigheden die direct verband houden met het naziregime. Hiertoe overweegt de commissie het volgende:

Eigendomsvereiste (§ 2 van het beoordelingskader)

De bij het onderzoek aangetroffen documentatie uit maart 1935 wijst erop dat Martha en kunsthistoricus Erich Hancke het atelier van Max Liebermann kort na zijn overlijden in februari 1935 hebben geïnventariseerd, met het doel Nachlass-stempels aan te brengen op de door hem nagelaten werken. Nu de achterzijde van de Tekening is voorzien van een Nachlass-stempel, staat naar het oordeel van de commissie vast dat de Tekening tot de nalatenschap van Liebermann behoorde. Martha Liebermann was erfgename van deze nalatenschap, zodat eveneens vast staat dat de Tekening na het overlijden van Liebermann in eigendom toebehoorde aan Martha.

Op grond van deze gegevens komt de commissie tot het oordeel dat het in hoge mate aannemelijk is dat de Tekening in eigendom toebehoorde aan Martha Liebermann. Dit betekent dat is voldaan aan het eigendomsvereiste van § 2 van het beoordelingskader.

Dit heeft tot gevolg dat de commissie nu de vraag moet beoordelen of ten aanzien van de Tekening sprake is van onvrijwillig bezitsverlies door omstandigheden die direct verband houden met het naziregime.

Onvrijwillig bezitsverlies (§ 3 van het beoordelingskader)

Bij de beoordeling van de aard van het bezitsverlies geldt het uitgangspunt dat bezitsverlies door een Joodse particulier in Duitsland na 30 januari 1933 als onvrijwillig dient te worden beschouwd, tenzij nadrukkelijk anders blijkt. Op grond van de vastgestelde feiten oordeelt de commissie dat van dit laatste geen sprake is.

Het is niet duidelijk hoe en op welk moment de Tekening uit het bezit van Martha Liebermann en in dat van Max Friedländer is gekomen. Er zijn geen aanwijzingen gevonden dat de Tekening tussen 1935 en 1958 op de kunstmarkt is aangeboden. Evenmin is documentatie aangetroffen waaruit blijkt dat Friedländer de Tekening in de persoonlijke sfeer heeft verkregen van Liebermanns nabestaanden. Hoewel er aanwijzingen zijn dat Martha gedurende het naziregime eens een tekening van Max Liebermann aan een bekende heeft geschonken, blijkt daaruit naar het oordeel van de commissie niet dat Martha Liebermann de Tekening aan Max Friedländer heeft geschonken. Dat Max Friedländer bevriend was met Max Liebermann, maakt dit niet anders.

De commissie stelt vast dat Martha Liebermann heeft geleden onder het naziregime en als gevolg van de anti-Joodse maatregelen over weinig financiële middelen beschikte. Zo mocht zij als gevolg van anti-Joodse maatregelen vanaf december 1938 haar eigen woning aan de Pariser Platz niet meer betreden. Als gevolg van de Verordnung über den Einsatz jüdischen Vermögens werd Martha in december 1938 verplicht al haar zilver en sieraden af te staan. In december 1940 dwong de Duitse autoriteiten Martha haar villa aan de Wannsee te verkopen en werd haar de opbrengst van die verkoop onthouden. Hoewel Martha inreisvisa heeft kunnen bemachtigen voor Zweden en Zwitserland is het haar niet gelukt om te vluchten, omdat zij niet voldoende geld bij elkaar kon brengen om de vereiste Reichsfluchtsteuer te betalen. Voornoemde feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, leiden de commissie tot de conclusie dat voldoende aannemelijk is dat Martha Liebermann het bezit van de Tekening heeft verloren als gevolg van (maatregelen van) het naziregime.

Conclusie ten aanzien van het verzoek om restitutie

De commissie concludeert dat het in hoge mate aannemelijk is dat de tekening Schrijvend meisje aan tafel van Max Liebermann in eigendom toebehoorde aan Martha Liebermann en dat voldoende aannemelijk is dat zij het bezit van de Tekening onvrijwillig heeft verloren door omstandigheden die direct verband houden met het naziregime.

Dit alles leidt ertoe, gelet op het beoordelingskader § 2 en § 3 (criterium 3.1 en onderdeel 2 van het slot van § 3), dat de commissie zal adviseren de Tekening te restitueren aan Verzoekster.

5. Bindend advies

De Restitutiecommissie adviseert de gemeente Rotterdam om de tekening Schrijvend meisje aan een tafel van de hand van Max Liebermann dat zich bevindt in Museum Boijmans Van Beuningen te Rotterdam, te restitueren aan Verzoekster.

Dit bindend advies is gegeven op 3 juni 2024 door A.I.M. van Mierlo (voorzitter),  D. Oostinga (plv. voorzitter), J.F. Cohen, S.G. Cohen-Willner, C.J.H. Jansen, J.J.Euwe en A. Marck, en ondertekend door de voorzitter en commissielid J.F. Cohen.

(A.I.M. van Mierlo, voorzitter)                     (J.F. Cohen, commissielid)