Een medewerkster van het Holocaust Claims Processing Office te New York kwam het 17e-eeuwse schilderij Landschap met een kudde bij een poel van Jacob Salomonsz van Ruysdael (NK 2653) op het spoor via de website van Bureau Herkomst Gezocht. Zij meldde de staatssecretaris dat het werk uit het bezit afkomstig was van de joodse bankier en kunstverzamelaar Max Rothstein (1894-1950). Diens zoon en dochter dienden in september 2005 een restitutieverzoek in bij de staatssecretaris, dat in november 2005 aan de commissie werd voorgelegd. Het schilderij bevond zich op dat moment bij de Nederlandse ambassade te Washington DC in bruikleen.
In het restitutieverzoek werd de levensloop van Max Rothstein uitvoerig beschreven. Rothstein, geboren in 1894 in Oostenrijk-Hongarije, was van joodse afkomst en woonde in de jaren dertig van de vorige eeuw met zijn echtgenote en twee kinderen te Berlijn. Als mede-directeur van de bank Willy Rosenthal Jr. & Co beschikte hij over een aanzienlijk vermogen, waaronder tal van schilderijen, tapijten, antieke meubels en kunstvoorwerpen. Na de machtsovername van de nazi’s werden hij en zijn gezin gedwongen te verhuizen en raakte hun inkomen in een vrije val. Zoals verzoekers aangaven: ‘Over the course of the four years following this relocation, Max Rothstein suffered dramatic reductions in his annual earnings, culminating in December 1937 when he was forced to withdraw from his position as co-proprietor of Willy Rosenthal Jr. & Co.’
In 1938 week het gezin uit naar Amsterdam. Daar werd een gedeelte van de kunstverzameling opgeslagen – en naderhand door de bezetter geconfisqueerd – en werden verschillende kunstvoorwerpen verkocht om bestaansmiddelen te verwerven. In augustus 1941 wist de familie Rothstein de Verenigde Staten te bereiken. Max Rothstein overleed daar in 1950, zijn echtgenote in 1990.
De geschiedenis van het geclaimde werk van Van Ruysdael bleek nog goed te traceren. Uit documentatie van het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie kwam naar voren dat het schilderij in 1939 ter veiling was aangeboden bij Messrs. Christie, Manson &Woods. Het was echter niet bekend wie het werk had ingebracht. Op navraag van Bureau Herkomst Gezocht liet het veilinghuis Christie’s in 2002 weten dat het schilderij destijds onverkocht was, maar dat Max Rothstein inbrenger/eigenaar was geweest. Op de toenmalige veilingcatalogus was diens naam aangetekend bij het schilderij, alsmede de naam van A. Heppner, een bevriende joodse kunsthandelaar, die bij de veiling als vertegenwoordiger optrad.
In juli 1940 werd het schilderij door diezelfde Heppner verkocht aan Alois Miedl voor een bedrag van NLG 2.600,-, getuige een bewaard gebleven factuur van die transactie. Het werk werd kort daarop voor een bedrag van NLG 4.800,- doorverkocht aan de Reichskanzlei ten behoeve van het Führermureum te Linz. Na de oorlog werd het schilderij naar Nederland teruggebracht.
Op basis van deze feiten was de commissie van mening dat aan alle voorwaarden voor restitutie was voldaan. Zij achtte de lezing van verzoekers overtuigend dat Rothstein het schilderij in 1940 aan Miedl had verkocht en dat Heppner daarbij in hoedanigheid van vertegenwoordiger handelde. De commissie wees er daarbij op dat de familie Rothstein in juli 1940 nog in Nederland verbleef en al eerder met behulp van Heppner kunstwerken had verkocht. Onder verwijzing naar de derde aanbeveling van de Commissie Ekkart inzake particulier kunstbezit, overwoog de commissie vervolgens dat de verkoop naar de huidige maatstaven als onvrijwillig diende te worden aangemerkt. De commissie adviseerde de minister in haar advies van 27 november 2006 het schilderij van Van Ruysdael te restitueren aan de erfgenamen van Max Rothstein.
De minister heeft het advies overgenomen bij beslissing van 24 januari 2007.