De procedure
De aanleiding voor het restitutieverzoek was een briefwisseling met Bureau Herkomst Gezocht (hierna: BHG) waarbij verzoekers in oktober 2004 op de hoogte werden gesteld dat de genoemde kunstwerken mogelijk afkomstig waren uit het bezit van drie van hun verwanten. In reactie hierop lieten verzoekers BHG weten dat zij zich de vier schilderijen herinnerden, waarna zij op 28 februari 2006 een restitutieverzoek indienden bij de Staatssecretaris van OCW. Deze legde het verzoek bij brief van 28 maart 2006 voor aan de Restitutiecommissie.
De commissie heeft allereerst geconstateerd dat het restitutieverzoek betrekking heeft op vier schilderijen uit het bezit van drie eigenaren, te weten Jesaia Hakker, Levie Hakker en Salomon Anholt. In verband met de specifieke familieverhoudingen heeft de commissie geoordeeld dat dit verzoek, in aansluiting op de adviesaanvraag van de Minister, in één advies kan worden afgehandeld. In het hiernavolgende zal voor zover nodig een onderverdeling worden aangebracht en voor het overige worden de voormalige eigenaren gezamenlijk aangeduid als Hakker/Anholt.
Naar aanleiding van het adviesverzoek heeft de commissie een onderzoek naar de feiten uitgevoerd, waarvan de resultaten zijn neergelegd in een conceptrapport van 25 september 2006. Dit conceptrapport is voorgelegd aan verzoekers, waarna zij bij brief van 4 december 2006 van hun vertegenwoordiger inhoudelijk op dit rapport reageerden. Het conceptrapport is tevens voorgelegd aan de Minister van OCW, die de commissie heeft laten weten geen feitelijke aanvullingen te hebben. Het onderzoeksrapport, dat geacht wordt deel uit te maken van het advies en waarnaar de commissie verwijst voor wat betreft de feiten, is vastgesteld in de vergadering van de commissie van 12 maart 2007.
Verzoekers hebben zich tijdens de procedure voor de Restitutiecommmissie laten vertegenwoordigen door mr. P.W.L. Russell, advocaat te Amsterdam.
Bij het teruggaveverzoek van het schilderij IJsgezicht met schaatsers bij een dorp van F. de Momper (NK 2256) doet zich ten slotte de bijzonderheid voor dat sprake is van een tegenstrijdige claim van de heer AA. inzake De Vries (RC 1.50). De commissie zal beide claims op NK 2256 hierna (zie onder iii) tegen elkaar afwegen.