Spring naar content
Advies inzake Feldmann (II)

Feldmann (II)

Dossiernummer: RC 1.176

Soort advies: Rijkscollectie

Adviesdatum: 3 juni 2022

Periode bezitsverlies: 1933-1940

Oorspronkelijke eigenaar: particulier

Plaats bezitsverlies: Buiten Nederland

tekening Huwelijk van Tobias en Sara door Pieter Coecke van Aelst (foto: RMA)

  • Huwelijk van Tobias en Sara door Pieter Coecke van Aelst (I)

Samenvatting advies

De Restitutiecommissie heeft het verzoek van de erven Arthur Feldmann (1877-1941) tot teruggave van de tekening Huwelijk van Tobias en Sara (1540-1545) door de kunstenaar Pieter Coecke van Aelst (I) (RP-T-1964-44) beoordeeld aan de hand van recent onderzoek door het Expertisecentrum Restitutie (ECR). Volgens de commissie is uit dit onderzoek gebleken dat de tekening naar alle waarschijnlijkheid afkomstig is uit de particuliere collectie van de joodse verzamelaar Arthur Feldmann te Brno. Tevens is uit onderzoek en tal van getuigenverklaringen voldoende aannemelijk geworden dat Feldmann de tekening op de dag van de Duitse inval in Tsjechoslowakije, 15 maart 1939, onvrijwillig is kwijtgeraakt. Op die dag viel de Gestapo de villa van de familie Feldmann binnen en werden alle bezittingen, waaronder de kunstcollectie, geconfisqueerd.

De tekening is na de Tweede Wereldoorlog op 16 oktober 1946 ter veiling ingebracht bij Sotheby & Co te Londen. Op de veiling behoorde de tekening van Coecke van Aelst tot hetzelfde lot (nr. 42) als de schets Staande vrouw met sluier door Hendrick Goltzius, waarover de commissie op 15 mei 2006 een toewijzend advies uitbracht (RC 1.32). Beide tekeningen werden aangekocht door ‘Scharff’. De tekening van Coecke van Aelst werd na diverse bezitsovergangen in 1964 aangekocht door het Rijksmuseum Amsterdam.

Een belangrijke aanwijzing dat de tekening voorheen tot de collectie van Feldmann behoorde zijn de aantekeningen op de achterkant van de tekening. Deze zijn hoogstwaarschijnlijk van de hand van Arthur Feldmann, zoals blijkt uit een toelichting van dr. Stijn Alsteens in het rapport van de door de Rijksdienst Cultureel Erfgoed (RCE) om advies gevraagde Toetsingscommissie Beschermwaardigheid (TCB). Bovendien zijn recent in het onderzoek van het ECR vier geannoteerde exemplaren van de catalogus van de Londense Sotheby & Co veiling uit 1946 naar voren gekomen, waarin door drie bekende kunsthistorici en een gerenommeerde kunsthandelaar is aangetekend dat de tekening tot de collectie van Feldmann heeft behoord.

Aangezien het werk op dit moment in bezit is van de Staat en deze in geen enkel geval een beroep zal doen op eventuele verwerving te goeder trouw, heeft de commissie naar dit aspect geen onderzoek gedaan. Nu de commissie geen taak heeft in de uitvoering van de Erfgoedwet heeft zij enkel kennisgenomen van het advies van de TCB. De commissie heeft de Staatssecretaris Cultuur en Media geadviseerd de tekening Huwelijk van Tobias en Sara aan de erven van Arthur Feldmann te restitueren.

Advies

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: de minister) heeft de Restitutiecommissie (hierna: de commissie) op 13 december 2018 verzocht om advies uit te brengen. Dit advies heeft betrekking op het verzoek tot teruggave van de tekening Huwelijk van Tobias en Sara (1540-1545) door de kunstenaar Pieter Coecke van Aelst (I) (hierna: Coecke van Aelst). Deze zaak is bij de commissie geregistreerd onder RC 1.176. Het verzoek tot teruggave is gedaan door de erven van de joodse kunstverzamelaar dr. Arthur Feldmann (1877-1941) (hierna: verzoekers). Het kunstwerk is in beheer van de Staat en bevindt zich op dit moment in het Rijksmuseum in Amsterdam, onder inventarisnummer RP-T-1964-44.

  1. Het verzoek

Bij brief van 13 december 2018 heeft de minister de commissie verzocht om advies uit te brengen met betrekking tot teruggave van de tekening van Coecke van Aelst. Aanleiding hiervoor is het verzoek van Rebecca Friedman van het Holocaust Claims Processing Office, New York State Departement of Financial Services (HCPO) namens de gezamenlijke erfopvolgers van Arthur Feldmann, aan de minister zoals opgenomen in een brief van 22 augustus 2018.

De commissie heeft eerder advies uitgebracht in een teruggaveverzoek van de erfopvolgers van Arthur Feldmann. Dit advies Feldmann (RC 1.32) van 15 mei 2006 had betrekking op teruggave van de schets Staande vrouw met sluier door Hendrick Goltzius. De commissie heeft in die zaak geadviseerd om dit werk te restitueren aan de erven van Arthur Feldmann. De minister heeft dit advies overgenomen.

2. De taak van de commissie

De commissie heeft naar aanleiding van het ingestelde verzoek in ieder geval onderzoek laten verrichten naar de volgende onderwerpen:

  • oorspronkelijke eigendom en identificatie van het geclaimde werk;
  • omstandigheden van het bezitsverlies.

3. De werkwijze van de commissie

Bij brief van 22 augustus 2018 hebben verzoekers de minister verzocht om restitutie van de tekening Huwelijk van Tobias en Sara door Coecke van Aelst.

Naar aanleiding van dit verzoek heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (hierna: RCE) namens de minister de commissie op 13 december 2018 verzocht haar over dit verzoek te adviseren. De RCE liet daarbij weten in het kader van de Erfgoedwet advies over de tekening te hebben gevraagd aan de Toetsingscommissie beschermwaardigheid (hierna: TCB). Het door de TCB uitgebrachte advies van 10 oktober 2019 heeft de RCE aan de commissie gezonden bij e-mail van 8 november 2019.

Op 13 maart 2019 heeft de commissie het Expertisecentrum Restitutie (hierna: ECR) verzocht een onderzoek naar de feiten in te stellen. De resultaten hiervan zijn neergelegd in een concept-feitenoverzicht dat bij brief van 10 december 2021 aan de RCE en aan verzoekers is toegestuurd voor feitelijke aanvulling en/of commentaar. De in de brieven van verzoekers en van de RCE (resp. 4 januari 2022 en 21 januari 2022) opgenomen opmerkingen zijn door het ECR in het feitenoverzicht verwerkt.

Verzoekers hebben op 4 augustus 2021 ingestemd met de toepassing van het Beoordelingskader behorend bij het Instellingsbesluit Restitutiecommissie van 15 april 2021 (hierna: het Beoordelingskader). Het Beoordelingskader is in de Bijlage bij het Instellingsbesluit opgenomen.

Op 22 februari 2022 is het definitieve feitenoverzicht vastgesteld. Verzoekers hebben hierop gereageerd bij e-mail van 1 maart 2022, de RCE bij e-mail van 9 maart 2022. Daarbij hebben zij aangegeven dat zij geen nadere opmerkingen of aanvullingen hebben.

Op de vraag van de commissie van 29 maart 2022 of er bij verzoekers behoefte bestaat aan een mondelinge behandeling, hebben verzoekers per e-mail van 29 maart 2022 ontkennend geantwoord. Per e-mail van 1 april 2022 heeft de RCE aangegeven zich te voegen naar de wensen van verzoekers en de commissie.

Op 17 mei 2022 heeft de commissie haar advies in concept aan verzoekers en de RCE verzonden. Verzoekers hebben per e-mail van 19 mei 2022 laten weten geen opmerkingen te hebben. De RCE heeft per e-mail van 30 mei 2022 gereageerd met opmerkingen op enkele verschrijvingen.

Verzoekers hebben zich tijdens de procedure laten vertegenwoordigen door Rebecca Friedman van het Holocaust Claims Processing Office, New York State Departement of Financial Services (HCPO).

4. Vereisten voor het inhoudelijk in behandeling nemen van een restitutieverzoek (§ 1 van het Beoordelingskader)

De commissie heeft eerst onderzocht of het verzoek inhoudelijk in behandeling kan worden genomen. De commissie heeft vastgesteld dat het:

a. geen zaak betreft waarover de Raad voor het Rechtsherstel of een andere rechter reeds een inhoudelijke uitspraak heeft gedaan;
b. geen zaak betreft waarover bij een rechter een procedure aanhangig is;
c. geen zaak betreft met betrekking tot een cultuurgoed waarvan de verzoeker of zijn rechtsvoorgangers uitdrukkelijk afstand hebben gedaan of ten aanzien waarvan de verzoeker of zijn rechtsvoorgangers reeds een schikking hebben getroffen;
d. geen zaak betreft waarover de Restitutiecommissie al een advies of bindend advies heeft uitgebracht;
e. niet vereist is dat het verzoek door alle gerechtigden is ingediend nu het een zaak betreft over een cultuurgoed dat in het bezit is van de Staat.

Dit leidt er gezien § 1 van het Beoordelingskader toe dat de commissie het verzoek inhoudelijk in behandeling neemt.

5. Vaststelling van de feiten

De familie Feldmann

Dr. Arthur Feldmann werd op 9 februari 1877 geboren in Vyškov (Wischau, Zuid-Moravië), als zoon van Leopold Feldmann en Katharina Feldmann-Berger. Hij studeerde rechten in Wenen en behaalde in 1901 zijn doctorstitel. Omstreeks 1909 opende hij een eigen advocatenkantoor in Brno in het toenmalige Tsjechoslowakije. Het bedrijf was succesvol en had onder meer vele cliënten in Wenen. Feldmann trouwde in 1903 met Gisela Hofmann. Het echtpaar kreeg twee kinderen, Otto Feldmann en Karl Feldmann. Het gezin stond vanaf 1911 ingeschreven in een villa aan Hroznová (Traubengasse) 13 te Brno. De oudste zoon, Otto, studeerde rechten in Praag en werkte later in het kantoor van zijn vader. Zijn jongere broer Karl volgde net als zijn vader een studie aan de rechtenfaculteit in Wenen, maar heeft deze niet afgerond.

Arthur Feldmann stond bekend als welgesteld. Naast onder meer onroerend goed en een juwelencollectie, bezat hij een omvangrijke particuliere verzameling tekeningen van oude meesters. Een deel van die werken was afkomstig uit beroemde oudere verzamelingen. Aan de vooravond van de Duitse inval in Tsjechoslowakije op 15 maart 1939 telde de internationaal vermaarde verzameling van Feldmann ongeveer 750 werken en bevond deze zich in de woning in Brno.

Omstandigheden van het bezitsverlies

Als gevolg van de verslechterde economische omstandigheden in de jaren dertig zag Arthur Feldmann zich genoodzaakt een deel van zijn kunstcollectie ter veiling aan te bieden, hetgeen geschiedde in 1934 op een veiling van H. Gilhofer & H. Ranschburg in Luzern, Zwitserland. Bekend is dat de eerdergenoemde en in 2006 gerestitueerde tekening van Goltzius op deze veiling werd aangeboden. Deze bleef onverkocht en daarmee in bezit van Arthur Feldmann; het is onduidelijk of de tekening van Coecke van Aelst eveneens is aangeboden op deze veiling.

Op 15 maart 1939, de dag van de Duitse inval in Tsjechoslowakije, drong de Gestapo de villa van de familie Feldmann te Brno binnen. Bij deze inval werden alle bezittingen van Feldmann – waaronder de grote collectie tekeningen van oude meesters – door de Gestapo geconfisqueerd. Feldmann en zijn echtgenote werden gedwongen de woning binnen twee uur te verlaten en waren niet in staat hun bezittingen veilig te stellen. Het werd hun slechts toegestaan een kleine koffer mee te nemen. Na de inbeslagname van zijn villa werd Feldmann gearresteerd door de Gestapo en geïnterneerd in Brno.

Zijn advocatenpraktijk werd direct na de Duitse inval op last van de bezetter gesloten; zijn bevoegdheid om op te treden als advocaat werd ingetrokken en zijn tegoeden werden bevroren. Hiermee werd Feldmann voor zijn levensonderhoud afhankelijk van ondersteuning door derden. Als gevolg van vasculaire klachten werd hij in maart 1940 vrijgelaten waarna hij een jaar later op 16 maart 1941 overleed.

De herkomstgeschiedenis van de tekening van Coecke van Aelst

Mede door het ontbreken van een vermelding in de veilingcatalogus is onduidelijk gebleven of de tekening is aangeboden op de veiling van Gilhofer & Ranschburg in 1934. Karl Feldmann heeft verklaard dat zijn vader na deze veiling van 1934 geen werken uit zijn collectie meer heeft verkocht. Uit de naziperiode ontbreekt documentatie waarin de tekening wordt genoemd.

De tekening is na de Tweede Wereldoorlog, tezamen met andere werken uit de collectie Feldmann, op 16 oktober 1946 door ‘Bennett & Bennett’ ter veiling ingebracht bij Sotheby & Co te Londen. Op de veiling behoorde de tekening van Coecke van Aelst tot hetzelfde lot (nr. 42) als de schets Staande vrouw met sluier door Hendrick Goltzius, waarover de commissie op 15 mei 2006 een toewijzend advies uitbracht (RC 1.32). Tijdens deze veiling in 1946 werd de tekening van Goltzius, samen met de tekening van Coecke van Aelst, aangekocht door (mogelijk Alfred) Scharff. Laatstgenoemde verkocht de tekening van Goltzius in 1949 aan het Rijksmuseum Amsterdam (hierna: RMA). De tekening van Coecke van Aelst is na een aantal bezitsovergangen in 1964 tezamen met vijf andere tekeningen eveneens aangekocht door het RMA.

Standpunten van verzoekers

Verzoekers verklaren dat de tekening van Coecke van Aelst – tezamen met alle bezittingen van Arthur Feldmann, waaronder een grote collectie tekeningen van oude meesters – op 15 maart 1939 door de Gestapo is geconfisqueerd in diens villa te Brno (Brünn, destijds Tsjechoslowakije, thans Tsjechië).

Aanvullend hebben verzoekers, bij brief van 22 augustus 2018 van Rebecca Friedman, laten weten dat de herkomstgeschiedenis van de tekening van Coecke van Aelst overeenkomsten vertoont met die van ten minste dertien andere tekeningen uit de collectie Feldmann. De betreffende werken zouden zijn aangeboden op de veiling bij Sotheby in 1946, maar niet op die bij Gilhofer & Ranschburg in 1934.

Volgens verzoekers worden de werken evenmin vermeld op de lijst van werken uit de Feldmann-collectie die was samengesteld door dr. Heinrich Rosorius – de van naziwege aangestelde Treuhänder oftewel bewindvoerder van de nalatenschap van Feldmann – noch zijn zij opgenomen in de afgewezen verzoeken van dr. Feldmann en zijn zoon Karl om de werken naar Palestina te exporteren. De voorwerpen op deze lijst geven volgens verzoekers slechts een fractie van de Feldmann-collectie weer, die in totaal circa 800 werken omvatte. Van deze uitgebreide collectie bestaat volgens verzoekers helaas geen complete inventarislijst. Als voorbeelden van de bedoelde dertien tekeningen brengen verzoekers vier werken naar voren die in de periode 2006-2017 aan verzoekers zijn gerestitueerd of waarvoor ex gratia betalingen hebben plaatsgevonden.

Ten aanzien van het ingebrachte advies van de TCB

Naar aanleiding van het door verzoekers ingediende teruggaveverzoek van de tekening van Coecke van Aelst heeft de RCE de TCB verzocht een beschermwaardigheidstoetsing uit te voeren. De toetsing door de TCB is gericht op het doen van een uitspraak over het belang van het object voor het Nederlands cultuurbezit. Het advies van de TCB is door de RCE ingebracht en toegevoegd aan het dossier RC 1.176. De TCB acht de tekening Huwelijk van Tobias en Sara door Pieter Coecke van Aelst beschermwaardig in de zin van de Erfgoedwet. De tekening is volgens de TCB zowel onvervangbaar voor het Nederlands cultuurbezit als onmisbaar op grond van de ijkfunctie die de tekening vervult.

De commissie wijst er op dat zij geen taak heeft in de uitvoering van de Erfgoedwet en dat het op grond van deze wet aan de minister is naar aanleiding van het advies van de TCB een besluit te nemen. Overigens wijst de commissie in dit verband op het op 8 maart jl. door de Commissie Collectie Nederland uitgebrachte rapport Onvervangbaar & Onmisbaar dat aan de Staatssecretaris Cultuur en Media is overhandigd. Deze door de Raad voor Cultuur ingestelde commissie komt in haar rapport tot het oordeel dat naziroofkunst vallend onder het restitutiebeleid niet in aanmerking komt voor bescherming tegen ongewenste uitvoer van cultuurgoederen.

6. Inhoudelijke beoordeling van het verzoek

Eigendomsvereiste (§ 2 van het Beoordelingskader)

In het kader van de inhoudelijke behandeling van het verzoek, beoordeelt de commissie eerst of in hoge mate aannemelijk is dat de verzoeker de oorspronkelijke eigenaar of diens rechtsopvolger krachtens erfrecht is. Hiertoe overweegt de commissie het volgende.

Hoewel onduidelijk is wanneer en hoe Arthur Feldmann de tekening van Coecke van Aelst heeft verkregen en uit onderzoek geen documentatie is gebleken die het werk in de jaren dertig in de collectie Feldmann plaatst, is de tekening naar alle waarschijnlijkheid afkomstig uit de particuliere collectie van de joodse verzamelaar Arthur Feldmann te Brno.

Een belangrijke aanwijzing dat de tekening voorheen tot de collectie van Feldmann behoorde zijn de aantekeningen op de achterkant van de tekening. Deze zijn hoogstwaarschijnlijk van de hand van Arthur Feldmann, zoals blijkt uit het rapport van de door de RCE om advies gevraagde TCB. In een toelichting meldde de TCB dat haar commissielid dr. Stijn Alsteens het handschrift kent van verschillende tekeningen uit het bezit van Feldmann.

De commissie heeft besloten af te zien van een nieuw tijdrovend onderzoek door een onafhankelijke handschriftdeskundige nu de door het TCB geraadpleegde deskundige Alsteens de kennis en autoriteit bezit vergelijkbaar met die van grafoloog dan wel handschriftdeskundige. Daarnaast zijn in het onderzoek van het ECR recentelijk vier geannoteerde exemplaren van de catalogus van de Londense Sotheby & Co veiling uit 1946 naar voren gekomen, waarin is aangetekend dat de tekening tot de collectie van Feldmann heeft behoord. Het is aannemelijk dat de gerenommeerde kunsthistorici Burchard, Lugt, Gerson en de kunsthandelaar en -verzamelaar Stenman, van wie deze annotaties afkomstig zijn, op de kijkdagen van de veiling aanwezig waren en het handschrift op de versozijde van de tekening hebben vergeleken met dat op andere tekeningen en dit handschrift als zodanig herkenden als dat van Feldmann. Bovendien werd door hen opgemerkt dat deze tekening behoorde tot een groep werken uit één en dezelfde collectie Feldmann, werken die als opeenvolgende lotnummers in de catalogus waren opgenomen. De geannoteerde verwijzing naar Feldmann impliceert wellicht dat deze de hun laatst bekende eigenaar van de tekening was.
Uit tal van getuigenverklaringen is bovendien bekend dat de particuliere verzameling van Feldmann met tekeningen van oude meesters in maart 1939 door de nazi’s is geconfisqueerd.

Op grond van de relevante gegevens uit het onderzoek is de commissie tot het oordeel gekomen dat het in hoge mate aannemelijk is dat de tekening van Coecke van Aelst afkomstig is uit de particuliere collectie van de joodse verzamelaar Arthur Feldmann te Brno. Dit betekent dat is voldaan aan het eigendomsvereiste van § 2 van het Beoordelingskader.

Dit heeft tot gevolg dat de commissie nu de vraag moet beoordelen of er ten aanzien van de tekening van Coecke van Aelst sprake is geweest van onvrijwillig bezitsverlies door omstandigheden die direct verband hielden met het naziregime.

Onvrijwillig bezitsverlies (§ 3 van het Beoordelingskader)

Hoewel er geen concrete bronnen zijn gevonden die duidelijk maken wanneer en op welke wijze de tekening van Coecke van Aelst uit het bezit van Arthur Feldmann is geraakt, is uit het onderzoek naar voren gekomen dat er voldoende aanwijzingen zijn dat de betreffende tekening deel uitmaakte van een grote collectie tekeningen van oude meesters die op 15 maart 1939 door de Gestapo is geconfisqueerd in de villa van Arthur Feldmann te Brno.

De commissie tekent bij het bovenstaande het volgende aan. Bij het onderzoek is geen documentatie uit de periode voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog gevonden waarin de tekening van Coecke van Aelst wordt genoemd. De vroegst gedateerde bron waarin het werk wordt vermeld, is de veilingcatalogus van Sotheby & Co te Londen uit 1946. Toch is het voldoende aannemelijk geworden dat de tekening zich in de – in maart 1939 door de Gestapo geconfisqueerde – collectie van Feldmann bevond.

Een belangrijke aanwijzing daarvoor is dat het werk kort na de bevrijding werd aangeboden op dezelfde veiling als verschillende andere werken waarvan eerder is vastgesteld dat zij zijn geroofd uit de collectie Feldmann. In een van de geannoteerde veilingcatalogi is vermeld dat de lotnummers 40-88, waaronder de tekening van Coecke van Aelst, de ‘Rest der Coll. Feldmann’ uit Brno betreffen. Ook drie andere veilingcatalogi vermelden deze herkomst. De tekening werd in 1946 te koop aangeboden door de op de Kanaaleilanden gevestigde firma Bennett & Bennett. Over deze firma is geen informatie aangetroffen; wel heeft recent Belgisch onderzoek uitgewezen dat de door de nazi’s bezette Kanaaleilanden – tijdens en ook na de oorlog – bekend stonden als doorvoerplaats van geroofde kunst.

Op grond van de relevante gegevens uit het onderzoek is de commissie tot het oordeel gekomen dat het voldoende aannemelijk is dat de tekening van Coecke van Aelst in maart 1939 door de nazi’s is geconfisqueerd uit de particuliere collectie van Arthur Feldmann te Brno en dat hij daarmee het bezit onvrijwillig heeft verloren.

Conclusie ten aanzien van het verzoek om restitutie

De commissie stelt vast (i) dat het in hoge mate aannemelijk is dat het werk Huwelijk van Tobias en Sara door Pieter Coecke van Aelst (RP-T-1964-44) afkomstig is uit de particuliere collectie van de joodse verzamelaar Arthur Feldmann. Daarnaast stelt de commissie vast (ii) dat gelet op criterium 3.1 van het Beoordelingskader moet worden aangenomen dat het bezitsverlies door Arthur Feldmann onvrijwillig was. Aangezien het werk op dit moment in bezit van de Staat is en de Staat in geen enkel geval een beroep zal doen op eventuele verwerving te goeder trouw (TK 25 839, nr. 48, onder III, sub b; § 3 onder punt 2 van het Beoordelingskader), heeft de commissie naar dit aspect geen onderzoek gedaan. Gelet op § 3 onder punt 2 van het Beoordelingskader leidt dit tot de conclusie dat de commissie adviseert het werk aan de erven van Arthur Feldmann te restitueren.

7. Advies

De Restitutiecommissie adviseert de Staatssecretaris Cultuur en Media om de tekening Huwelijk van Tobias en Sara door Pieter Coecke van Aelst (RP-T-1964-44) aan de erven van Arthur Feldmann te restitueren.

Aldus vastgesteld op 3 juni 2022 door J. Kohnstamm (voorzitter), J.F. Cohen, S.G. Cohen-Willner, J.H. van Kreveld, D. Oostinga, E.H. Swaab (vicevoorzitter) en C.C. Wesselink, en ondertekend door de voorzitter en de secretaris.

(J. Kohnstamm, voorzitter)                 (E.M. van Sterkenburg, secretaris)