Spring naar content
Advies inzake het verzoek tot teruggave van het schilderij Charles, Prince de Rohan Soubise door J.F. Voet (NK 1840) en vier achttiende-eeuwse Louis XV fauteuils (NK 656 A-D)

Charles, Prince de Rohan Soubise door J.F. Voet en vier achttiende-eeuwse Louis XV fauteuils

Dossiernummer: RC 1.26

Soort advies: NK-collectie

Adviesdatum: 3 juli 2006

Periode bezitsverlies: 1940-1945

Oorspronkelijke eigenaar: Particulier

Plaats bezitsverlies: In Nederland

NK 656 A-D – achttiende-eeuwse Louis XV fauteuils

  • NK 656 A-D - achttiende-eeuwse Louis XV fauteuils

Het advies

Bij brief van 17 februari 2005 verzocht de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap de Restitutiecommissie om advies over het bij brief van 30 november 2004 ingediende verzoek van G.v.G.-R. en A.M. (hierna: verzoekers) tot teruggave van het schilderij Charles, Prince de Rohan Soubise door J.F. Voet (NK 1840) en vier achttiende-eeuwse Louis XV fauteuils (NK 656 A-D) uit het voormalig bezit van Milly Antonie von Friedländer-Fuld.

De procedure

Naar aanleiding van de adviesaanvraag van de staatssecretaris heeft de commissie een onderzoek naar de feiten uitgevoerd, waarvan de resultaten zijn neergelegd in een conceptrapport van 10 oktober 2005, welk rapport bij brief van 15 november 2005 aan verzoekers is voorgelegd. Bij deze gelegenheid heeft de commissie verzoekers in het bijzonder om een reactie gevraagd op het onderzoek met betrekking tot de herkomst van de vier achttiende-eeuwse Louis XV fauteuils (NK 656 A-D).Verzoekers reageerden hierop bij brief van 20 februari 2006 van hun gemachtigde. De commissie heeft vervolgens op 3 juli 2006 het onderzoeksrapport vastgesteld, waarvan de inhoud geacht wordt deel uit te maken van dit advies.

Verzoekers hebben zich in deze procedure laten vertegenwoordigen door het advocatenkantoor ‘Schulz, Herzberg, Wölki, Dr. Hasse’ te Berlijn.

Algemene overwegingen

a) De commissie laat zich bij haar advisering leiden door de beleidslijnen terzake van de Commissie Ekkart als overgenomen door de regering.

b) De commissie heeft zich de vraag gesteld of een uit te brengen advies invloed mag ondervinden van mogelijke consequenties in latere zaken. De commissie beantwoordt die vraag, behoudens onder bijzondere omstandigheden ontkennend omdat een dergelijke invloed bezwaarlijk kan worden tegengeworpen aan de betrokken verzoeker.

c) De commissie heeft zich voorts afgevraagd op welke wijze moet worden omgegaan met het gegeven dat bepaalde feiten niet meer te achterhalen zijn, dat bepaalde gegevens verloren zijn gegaan of niet zijn teruggevonden of anderszins bewijzen niet meer zijn bij te brengen. De commissie is daaromtrent van mening dat, indien het tijdsverloop (mede) oorzaak is van de ontstane problemen, het risico daarvoor, behoudens onder bijzondere omstandigheden, behoort te liggen bij de overheid.

d) De commissie is van mening dat inzichten en omstandigheden die naar algemene maatschappelijke opvattingen sinds de Tweede Wereldoorlog klaarblijkelijk zijn veranderd, gelijk mogen worden gesteld aan nova (nieuwe feiten).

e) Onder onvrijwillig bezitsverlies wordt ook verstaan verkopen zonder instemming van de kunsthandelaar door Verwalters of andere niet door de eigenaar aangestelde beheerders uit de onder hun beheer gestelde oude handelsvoorraad, voor zover de oorspronkelijke eigenaar of zijn erven niet het volledige profijt van de transactie heeft genoten of voor zover de eigenaar niet na de oorlog uitdrukkelijk afstand heeft gedaan van rechten.

Bijzondere overwegingen

  1. Verzoekers vragen restitutie van het schilderij Charles, Prince de Rohan Soubise door J.F. Voet (NK 1840) en vier achttiende-eeuwse Louis XV fauteuils (NK 656 A-D) in hun hoedanigheid van erfgenamen van Milly Antonie von Friedländer-Fuld en Marie-Anne von Goldschmidt-Rothschild, geb. Von Friedländer-Fuld. Verzoekers zijn de kinderen van Marie-Anne von Goldschmidt-Rothschild, geboren in 1898 te Berlijn en overleden in 1973 te Frankrijk, en kleinkinderen van Milly Antonie von Friedländer-Fuld (hierna: Von Friendländer-Fuld), geboren in 1866 te Nederland en overleden in 1943 te Frankrijk. Laatstgenoemde is aan te merken als vooroorlogs eigenaar van wat hierna aangeduid zal worden als de ‘collectie Friedländer-Fuld’. De commissie heeft in dit kader kennis genomen van een verklaring van erfrecht van 31 januari 1948 van de Franse notaris Albert Laine die zich in het dossier van de commissie bevindt, en waaruit blijkt dat Marie-Anne von Goldschmidt-Rothschild enig erfgename was van Von Friedländer-Fuld. Daarnaast hebben verzoekers ten bewijze van hun erfgenaamschap, elk voor de helft, van Marie-Anne von Goldschmidt-Rothschild een Duitse verklaring van erfrecht meegestuurd van 2 december 1992 (‘Gemeinschaftlicher Erbschein zum ausschliesslichen Gebrauch zur Geltendmachung von Rückübertragungsansprüchen nach dem Vermogensgesetz‘). Alhoewel uit de tekst van deze verklaring valt op te maken dat deze uitsluitend is opgesteld ten behoeve van aanspraken op onroerende zaken in de Bondsrepubliek Duitsland, acht de commissie hiermee voldoende aangetoond dat verzoekers erfgenamen zijn van de oorspronkelijke eigenaar van de collectie Friedländer-Fuld.
  2. Uit het onderzoek van de commissie is gebleken dat de joodse, van oorsprong Nederlandse, Von Friedländer-Fuld eigenaar was van een waardevolle kunst- en antiekcollectie. Deze collectie bevond zich tot in 1939 in haar huis te Berlijn, waar zij tot het overlijden van haar echtgenoot Friedrich Viktor von Friedländer-Fuld in 1917 ook daadwerkelijk woonde. Tussen 1917 en 1939 verbleef zij vermoedelijk voornamelijk in Amsterdam, en in 1921 verkreeg zij de Nederlandse nationaliteit. In 1939 bracht zij haar kunstcollectie naar Nederland. De collectie werd bij deze gelegenheid geïnventariseerd, wellicht in verband met de diverse belastingaanslagen die joden in deze periode over hun vermogen kregen opgelegd in nazi-Duitsland, en getaxeerd op RM 487.820. Uit deze periode zijn lijsten bewaard gebleven waaruit de samenstelling van de naar Nederland overgebrachte collectie kunstvoorwerpen en antiquiteiten blijkt. In 1939 is Von Friedländer-Fuld vervolgens zelf naar Frankrijk vertrokken, waar zij in 1943 is overleden. Tijdens de bezetting van Nederland werd haar collectie, die was opgeslagen bij het Amsterdamse bedrijf De Gruyter & Co., door het nazibewind als vijandelijk vermogen aangemerkt en in 1941 in beslag genomen door de zogenaamde ‘Sammelverwaltung feindlicher Hausgeräte’. Het merendeel van de collectie Friedländer-Fuld is achtereenvervolgens op 20 oktober 1941, 27 januari 1942, en 24 februari 1942 bij het Haagse veilinghuis Van Marle en Bignell door deze roofinstelling geveild. De afzonderlijke kunstwerken zijn zodoende bij diverse Nederlandse en Duitse kopers terechtgekomen.
  3. Het bezitsverlies zoals hierboven omschreven acht de commissie onvrijwillig, immers geheel buiten de wil van Von Friedländer-Fuld om, en het gevolg van omstandigheden die direct verband houden met het naziregime. Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of de NK-werken waarvan in het onderhavige verzoek teruggave wordt verzocht, deel hebben uitgemaakt van de collectie Friedländer-Fuld. Te dien aanzien bepaalt het restitutiebeleid ingevolge de achtste aanbeveling van de Commissie Ekkart uit 2001 dat ’tot teruggave kan worden overgegaan indien het eigendomsrecht in hoge mate aannemelijk is gemaakt en er geen aanwijzingen zijn die dit tegenspreken’.
  4. Ten aanzien van de eigendomssituatie van de vier geclaimde Louis XV fauteuils die bekend staan onder de inventarisnummers NK 656 A-D, heeft het onderzoek het volgende uitgewezen. Alhoewel vast is komen te staan dat dergelijke fauteuils tot het geroofde bezit van Von Friedländer-Fuld behoorden, en Bureau Herkomst Gezocht (BHG) de naam Von Friedländer-Fuld in zijn gepubliceerde onderzoeksresultaten als ‘mogelijke herkomst’ aanmerkte, heeft nader onderzoek door de commissie deze eigendomsrelatie niet kunnen bevestigen maar aanwijzingen van het tegendeel opgeleverd. Een vergelijking van de fauteuils van Von Friedländer-Fuld met de NK-fauteuils aan de hand van in de archieven aangetroffen fotomateriaal en beschrijvingen, bracht een duidelijk verschil in stoelframe, houtsoort en respectieve afbeeldingen op de gobelin bekleding aan het licht. De resultaten van het door de commissie uitgevoerde archiefonderzoek doen daarnaast vermoeden dat er sprake is van verwarring met een kwartet fauteuils die mogelijk afkomstig zijn uit de handelsvoorraad van de kunsthandel Etienne Delaunoy te Amsterdam. In verband met de conclusie van BHG waarin Von Friedländer-Fuld als mogelijke eigenaar wordt genoemd zijn de onderzoeksresultaten van de commissie voorgelegd aan dr. R.E.O. Ekkart, hoofd van (voormalig) BHG, die naar aanleiding hiervan meedeelde zich geheel te kunnen vinden in deze voorlopige conclusie. Gemachtigde van verzoekers heeft in zijn reactie op deze onderzoeksresultaten aangegeven dat verzoekers geen nadere informatie kunnen geven over de fauteuils maar zich deze menen te kunnen herinneren.
  5. In het licht van het voorgaande overweegt de commissie dat het onvoldoende aannemelijk is dat de fauteuils, die zich onder NK-nummers 656 A-D in de rijkscollectie bevinden, tot de collectie Friedländer-Fuld behoorden. Daarbij merkt zij op dat een verwarring van de fauteuils op basis van een herinnering, gezien de gelijkenis van de sets fauteuils, denkbaar is. Bij uitblijven van nadere bewijzen van de herkomst Von Friedländer-Fuld van de kant van verzoekers, acht de commissie onvoldoende grondslag aanwezig om het verzoek tot restitutie van de vier Louis XV fauteuils (NK 656 A-D) toe te wijzen.
  6. Ten aanzien van het geclaimde portret van Voet (NK 1840) heeft het onderzoek uitgewezen dat dit werk met zekerheid afkomstig is uit de collectie Friedländer-Fuld. Het schilderij, voorheen toegeschreven aan H. Rigaud, werd op 27 januari 1942 geveild bij Van Marle en Bignell en voor NLG 3800 aangekocht door een Nederlandse koper. Deze verkocht het werk op zijn beurt door waarna het in 1944 in de kunstcollectie bestemd voor het Führermuseum van Hitler (Sammlung Linz) terechtkwam. Na de oorlog is het werk door de rechtsherstelautoriteiten naar Nederland gerecupereerd, maar een verband tussen het schilderij en de collectie Friedländer-Fuld werd niet gelegd. Daarbij doet het bronnenmateriaal vermoeden dat de Stichting Nederlands Kunstbezit (hierna: SNK) de herkomst van dit werk niet uitgebreid heeft onderzocht. Van een afhandeling van een eerder restitutieverzoek is dan ook geen sprake en de commissie acht verzoekers ontvankelijk. Naar het oordeel van de commissie zal tot teruggave van het schilderij dienen te worden overgegaan.
  7. Dient vervolgens nog aan de orde te komen de vraag, of bij restitutie van het werk sprake zal moeten zijn van terugbetaling van een eventueel in het verleden ontvangen tegenprestatie. In dit kader is gebleken dat (de erfgenamen van) Von Friedländer-Fuld na de oorlog door de rechtsherstelrechter een schadevergoeding kregen toegekend van de Nederlandse koper die het werk van Voet op 27 januari 1942 had aangekocht bij de veiling van Von Marle en Bignell. Bij uitspraak van de Amsterdamse Afdeling Rechtspraak van de Raad voor het Rechtsherstel van 24 december 1949 werd deze koop nietig verklaard en werd een schadevergoeding toegekend terzake van het schilderij ten bedrage van NLG 4180. In dit kader merkt de commissie nog op dat deze uitspraak geen beletsel vormt voor de ontvankelijkheid, aangezien de uitspraak geen teruggave betrof en de Staat der Nederlanden evenmin partij was. Bij verzoekers was op dat moment immers onbekend dat het schilderij zich in beheer van de Nederlandse autoriteiten bevond.
  8. Ten aanzien van terugbetaling bepaalt het regeringsbeleid, op aanbeveling van de Commissie Ekkart, dat teruggave van verkoopopbrengsten alleen in het geding dient te worden gebracht indien en voor zover de toenmalige verkoper of zijn erven die opbrengsten daadwerkelijk ter vrije beschikking hebben gekregen, waarbij in het geval van twijfel verzoeker het voordeel van deze twijfel zal worden gegund. De commissie is van mening dat deze beleidsregel aldus geïnterpreteerd dient te worden dat verzoekers bij teruggave niet ongegrond zullen worden verrijkt. Bij teruggave van het schilderij van Voet zonder terugbetaling is hiervan naar het oordeel van de commissie geen sprake. Te dien aanzien overweegt zij dat de collectie kunstwerken en antiquiteiten van Von Friedländer-Fuld als gevolg van het nazibewind nagenoeg geheel verloren is gegaan voor de familie, terwijl de verkoopopbrengsten slechts voor een deel aan de nalatenschap van Von Friedländer-Fuld ten goede zijn gekomen. Van de oorspronkelijke waarde van de collectie, in 1939 getaxeerd op RM 487.820 en door de naoorlogse bewindvoerder over het vermogen van Von Friedländer-Fuld gesteld op NLG 475.000, was bij de opheffing over het bewind in 1949 – inclusief terugontvangen goederen en bedragen die voor deze goederen in de plaats gekomen waren – uiteindelijk ongeveer de helft over, te weten NLG 250.663,53. Gezien het voorgaande concludeert de commissie dat bij teruggave van het schilderij van Voet (NK 1840) geen betalingsverplichting aan verzoekers dient te worden opgelegd.

Conclusie

De Restitutiecommissie adviseert de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen om het restitutieverzoek toe te wijzen voor zover dit betreft teruggave van het schilderij Charles, Prince de Rohan Soubise door J.F. Voet (NK 1840) aan de erven van Milly Antonie von Friedländer-Fuld, en het verzoek af te wijzen voor zover dit betreft de vier achttiende-eeuwse Louis XV fauteuils (NK 656 A-D).

Aldus vastgesteld in de vergadering van 3 juli 2006,

B.J. Asscher (voorzitter)
J.Th.M. Bank
J.C.M. Leijten
P.J.N. van Os
E.J. van Straaten
H.M. Verrijn Stuart
I.C. van der Vlies

Samenvatting RC 1.26

CHARLES, PRINCE DE ROHAN SOUBISE DOOR J.F. VOET EN VIER ACHTTIENDE-EEUWSE LOUIS XV FAUTEUILS

Bij brief van 17 februari 2005 van de Staatssecretaris van OCW werd de commissie gevraagd te adviseren over een verzoek tot teruggave van het schilderij Charles, Prince de Rohan Soubise van J.F. Voet (NK 1840) en vier achttiende-eeuwse Louis XV fauteuils (NK 656 A-D) uit het voormalig bezit van Milly Antonie von Friedländer-Fuld.