3. De feiten
In deze procedure kan van de volgende feiten worden uitgegaan.
3.1. Fritz Gutmann was een uit Duitsland afkomstige bankier en kunstverzamelaar van joodse afkomst die zich in 1918 in Nederland vestigde. Hij was een van de zeven kinderen van Eugen Gutmann, de medeoprichter van de in 1872 gevestigde Dresdner Bank AG te Dresden. Fritz Gutmann verkreeg in 1924 de Nederlandse nationaliteit. Hij woonde vanaf 1924 met zijn gezin op het landgoed Bosbeek bij Heemstede (hierna ook: Huize Bosbeek), waar hij een omvangrijke kunstcollectie bijeenbracht. De dreigende internationale situatie bracht het echtpaar Gutmann-Von Landau ertoe vanaf 1939 zoveel mogelijk van hun kunstwerken te verkopen of naar het buitenland over te brengen. Zo verkocht Fritz Gutmann tijdens de bezetting van Nederland bij drie transacties een groot aantal kunstvoorwerpen aan de Duitse kunsthandelaren Böhler en Haberstock. Op 26 mei 1943 is het echtpaar Gutmann-Von Landau onder begeleiding van de S.S. uit Huize Bosbeek vertrokken met bestemming Berlijn, waarbij hun werd voorgespiegeld dat de reis daarna ‘nach dem Süden’ (mogelijk Italië) zou worden voortgezet. Zij werden echter overgebracht naar het concentratiekamp Theresiënstadt, waar Fritz Gutmann in 1944 om het leven is gebracht. Zijn echtgenote is in datzelfde jaar in Auschwitz omgebracht. De twee kinderen van het echtpaar, Bernhard Eugen Friedrich Wilhelm Gutmann (later: Bernard Goodman, 1914-1994) en L.V.G. (geb. 1919, één van de verzoekers), overleefden de oorlog. Zij hebben zich na de oorlog jarenlang ingespannen voor het vinden en terugverkrijgen van het verdwenen familiebezit.
3.2. De kunstschilder Jacob de Wit kreeg in 1751 de opdracht tot het verfraaien van de salon ofwel de grote kamer van Huize Bosbeek te Heemstede. Naast een plafondschildering met een voorstelling van Bacchus en Ceres op de wolken, vervaardigde hij de thans geclaimde grisaille als deurstuk voor boven de toegangsdeur van de salon. De plafondschildering is thans nog aanwezig in Huize Bosbeek, in tegenstelling tot het deurstuk, dat op enig moment uit de wandbetimmering is losgemaakt.
3.3. Huize Bosbeek was tijdens de Tweede Wereldoorlog (tot aan de confiscatie door de nazi’s) eigendom van Fritz Gutmann. Verzoekers hebben met betrekking tot de grisaille gewezen op een inventarislijst behorend bij een koopcontract van 24 maart 1942 waarbij Fritz Gutmann een hoeveelheid genummerde kunstvoorwerpen verkocht aan Böhler en Haberstock. Op deze lijst komen, onder de kop ‘Grosser Saal’, onder nummer 64, de voorwerpen ‘1 grosses Deckengemälde von De Wit’ en ‘1 Grisaille von De Wit’ voor. Achter het eerstgenoemde voorwerp is met de hand aangetekend ‘gestr. lt. Bf 5/10/42’. Achter het laatstgenoemde voorwerp, dat waarschijnlijk het thans geclaimde kunstwerk betreft, is geschreven ‘da, soll zurück’. Ook is het nummer 64 met de hand doorgestreept. In een ander document dat betrekking heeft op het koopcontract van 24 maart 1942 wordt over nummer 64 van de lijst vermeld: ‘Gestrichen von der Liste’. Dit duidt erop dat de betwiste grisaille in 1942 uiteindelijk niet aan Böhler en Haberstock is verkocht.
3.4. Documentatie uit het archief van advocaat K.F. Mannheimer in het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD) biedt aanwijzingen dat de thans geclaimde grisaille ten tijde van het vertrek van het echtpaar Gutmann-Von Landau uit Nederland op 26 mei 1943 nog aanwezig was in Huize Bosbeek. Mannheimer vertegenwoordigde Bernard Goodman en L.V.G. na de oorlog bij schadevergoedingsprocedures in Duitsland. Op 29 november 1957 stuurde L.V.G. hem in dit kader onder meer ‘verschillende brieven van de heer Westerbeek, die destijds bij mijn vader op kantoor was‘. In een brief van 1 oktober 1945 verklaarde J.E. Westerbeek dat hij sinds 1942 verbonden was aan de N.V. Trust & Administratie Maatschappij (Trustenad) te Amsterdam – dit was een vennootschap die in 1921 was opgericht om de zakelijke belangen van Fritz Gutmann en zijn broers en zusters te behartigen -, waardoor hij in nauw contact kwam te staan met het echtpaar Gutmann-Von Landau. Daarnaast vermeldde Westerbeek in zijn brief dat hij het er, na het vertrek van het echtpaar Gutmann-Von Landau naar Berlijn op 26 mei 1943, op had gewaagd om ‘de Grisaille en de plafondschildering in de Grote Zaal van de gebr. van Eyck’ uit Huize Bosbeek weg te halen. Hij zou dit hebben gedaan uit vrees dat deze kunstwerken anders uit de woning zouden worden ‘weggesleept’. Naar de commissie aanneemt, vergiste Westerbeek zich in de kunstenaarstoeschrijving en betreft de door hem genoemde grisaille het thans geclaimde kunstwerk. Westerbeek beschreef in zijn brief van 1 oktober 1945 tevens dat hij bij de verwijdering van de plafondschildering en de grisaille gestoord werd door ‘een der hoogste figuren van de N.S.V. [National Sozialistische Volkswohlfahrt, RC]’, waarna de plafondschildering weer moest worden aangebracht. Over de toestand van Huize Bosbeek na de bevrijding berichtte Westerbeek in zijn brief onder meer dat de ‘beschilderingen van de Gebr. van Eyck’ nog aanwezig waren.
3.5. Op 11 augustus 1941 vaardigde de bezetter Verordening 154/1941 uit, waarin regelingen werden getroffen voor de liquidatie van joods onroerend goed en hypotheken. Op grond van deze verordening moesten alle joodse onroerende goederen en hypotheken worden aangemeld bij de Niederländische Grundstückverwaltung (NGV), die het beheer van deze goederen op zich nam. De huuropbrengsten en verkoopsommen werden na controle door de Vermögensverwaltung- und Rentenanstalt (VVRA) naar de Liro-bank overgemaakt. Huize Bosbeek kwam op 6 augustus 1942 onder beheer van de NGV. Op 14 februari 1944 verkocht de NGV het landgoed voor NLG 135.000,- aan de National Sozialistische Volkswohlfahrt eingetragener Verein (NSV) te Berlijn. Van de koopprijs is een bedrag van NLG 65.000,- besteed ter aflossing van een op de onroerende goederen rustende krediethypotheek ten behoeve van de Trustenad te Amsterdam. In documentatie uit het Nationaal Archief betreffende (het naoorlogse beheer over de vermogens van) de NGV en de NSV heeft de commissie geen specifieke informatie over de grisaille aangetroffen.
3.6. In een dagrapport van 4 juni 1945 van de Gemeentepolitie Haarlem, aanwezig in het Noord-Hollands Archief, wordt vermeld dat Huize Bosbeek zich in een verwaarloosde toestand bevond en dat de wand- en plafondschilderingen waren verdwenen. Een nadere specificatie van de verdwenen schilderingen wordt niet gegeven. De brief van Westerbeek aan L.V.G. van 1 oktober 1945, hiervoor onder 4 beschreven, biedt echter een aanwijzing dat de thans geclaimde grisaille zich na de oorlog nog in Huize Bosbeek bevond. Westerbeek beschrijft in deze brief onder meer het lot van ‘de Grisaille en de plafondschildering in de Grote Zaal’ tijdens de oorlog (waarbij hij deze kunstwerken, naar de commissie aanneemt abusievelijk, toeschrijft aan ‘de gebr. van Eyck’ in plaats van De Wit). Vervolgens schrijft hij: ‘Het huis is er niet beter op geworden, is n.l. flink verwaarloosd, evenals de tuin. De beschilderingen van de Gebr. van Eyck zijn nog aanwezig’. In een brief van Westerbeek aan L.V.G. van 17 november 1945 verwijst hij naar ‘Uw schrijven van 14 October’. Laatstgenoemde brief van L.V.G. (waarvan de inhoud de commissie niet bekend is) is waarschijnlijk een antwoord op de brief van Westerbeek van 1 oktober 1945.
3.7. In een samenvatting van een dagrapport van Gemeentepolitie Haarlem uit juli 1945 wordt opgemerkt dat in Huize Bosbeek op dat moment een internaat was gevestigd voor kinderen van NSB-ouders. Deze opvang zou enige jaren hebben geduurd. De erfgenamen van Fritz Gutmann zijn op 5 mei 1945 (formeel) in het beheer van Huize Bosbeek hersteld. Tezamen met Trustenad (de vennootschap waarin bepaalde belangen van de familie Gutmann waren ondergebracht, zie onder 4) hebben zij zich vervolgens ingespannen om in hun eigendomsrechten met betrekking tot het landgoed te worden hersteld. De Afdeling Rechtspraak van de Raad voor het Rechtsherstel overwoog in haar vonnis van 7 januari 1950 dat de vorderingen van partij Gutmann en Trustenad, behoudens enkele ondergeschikte punten, toegewezen konden worden en herstelde hen in de eigendomsrechten van het landgoed. De rechtsherstelrechter verklaarde hiertoe de overeenkomst waarbij de NGV Huize Bosbeek aan de NSV had verkocht nietig, evenals de aflossing van de hypothecaire vordering van de Trustenad en het door de Treuhänder van Trustenad verleende royement van de hypotheek. In het vonnis wordt tevens vermeld dat tussen partijen is overeengekomen ‘dat de N.S.V. “ter algehele verrekening van huren en lasten zomede van tijdens de bezetting aan het onroerend goed toegebrachte schade” aan partij Gutmann zal betalen een bedrag van f. 19.669,48’. Bij het onderzoek is geen verwijzing gevonden naar (een post die specifiek betrekking had op) de thans geclaimde grisaille.
3.8. Op 29 december 1950 verkochten de erfgenamen van Fritz Gutmann Huize Bosbeek vervolgens aan de Sint Hiëronymus Aemilianus Stichting te Amsterdam (Congregatie van de Zusters van de Voorzienigheid). In de koopakte wordt geen afzonderlijke melding gemaakt van de grisaille of de plafondschildering van De Wit, en evenmin van andere voor Huize Bosbeek bestemde kunstwerken.
3.9. In het archief van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) bevindt zich een notitie van 26 maart 1954 van D.F. Lunsingh Scheurleer, Rijksinspecteur voor roerende monumenten, waaruit kan worden afgeleid dat tijdens de inspectie de grisaille in de kelder van Huize Bosbeek werd aangetroffen. Volgens Lunsingh Scheurleer was het kunstwerk zwaar beschadigd, maar zou het bij onmiddellijke restauratie nog gered kunnen worden. Kennelijk hebben de Zusters van de Voorzienigheid daarop de grisaille, via Lunsingh Scheurleer, overgedragen aan de Nederlandse Staat.
3.10. Blijkens documentatie uit de archieven van de RCE en het Museum is de thans geclaimde grisaille in de jaren vijftig door de Dienst voor ’s Rijks Verspreide Kunstvoorwerpen in Den Haag (DRVK) in bruikleen gegeven aan het Provinciaal Museum van Drenthe. In 1964 heeft de Provincie Drenthe het thans geclaimde kunstwerk uiteindelijk gekocht van de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het betreffende museum en het Ontvangershuis te Assen. Het aankoopbedrag van de grisaille was NLG 800,-.
3.11. Bij brief van 7 mei 2010 zond de Holocaust Claims Processing Office te New York het Museum een brief door van verzoekers van 5 mei 2010. Hierin lieten verzoekers weten prijs te stellen op een voorstel van het Museum voor de teruggave van het kunstwerk aan hen als rechtmatige eigenaren. De vervolgcorrespondentie tussen het Museum en verzoekers heeft in augustus 2011 geleid tot een gezamenlijk verzoek om bindend advies aan de commissie.