Spring naar content
Advies inzake Mautner - A

Mautner

Dossiernummer: RC 1.89-A

Soort advies: NK-collectie

Adviesdatum: 12 oktober 2009

Periode bezitsverlies: 1940-1945

Oorspronkelijke eigenaar: Kunsthandel

Plaats bezitsverlies: In Nederland

NK 2297 – Het kantoor van een belastinginner, kopie naar P. Brueghel II (foto: RCE)

  • NK 2297 - Het kantoor van een belastinginner, kopie naar P. Brueghel II (foto: RCE)

Het advies

Bij brief van 13 juni 2007 heeft de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: de minister) de Restitutiecommissie (hierna: de commissie) om advies gevraagd over een restitutieverzoek met betrekking tot vijf kunstwerken in de Nederlands Kunstbezit-collectie (hierna: NK-collectie). Het betreft schilderijen die mogelijk tot het bezit van Wilhelm Mautner (1889-1944) hebben behoord en die na de Tweede Wereldoorlog uit Duitsland naar Nederland zijn gerecupereerd. Dit advies beperkt zich tot vier van de vijf kunstwerken (zie ter toelichting de paragraaf hierna), te weten:

  • F. Timmermann, De onthoofding van Johannes de Doper (NK 1655);
  • A. van Blocklandt (voormalige toeschrijving F. Floris), Het oordeel van Paris (NK 1783);
  • J.G. Platzer, De bruiloft te Canaa (NK 2216);
  • kopie naar P. Brueghel II, Het kantoor van een belastinginner (NK 2297).

De betreffende werken bevinden zich thans in het depot van het Instituut Collectie Nederland (ICN) of als bruikleen bij een museale instelling in Nederland.

De procedure

Bij brief van 4 april 2007 dienden J.M.P. te A. (VS) en J.H.-M. te A. (VS) (hierna: verzoekers) een restitutieverzoek in bij de minister tot teruggave van vijf schilderijen die zouden hebben behoord tot de verzameling van hun familielid Wilhelm Mautner (hierna ook: Mautner). Verzoekers hebben zich in de procedure laten vertegenwoordigen door advocaat Henning Kahmann van kantoor Von Trott zu Solz Lammek te Berlijn.
In het kader van het aan haar voorgelegde adviesverzoek heeft de commissie een onderzoek uitgevoerd naar de feiten, waarvan de resultaten zijn neergelegd in een conceptonderzoeksrapport van 9 februari 2009. Dit conceptonderzoeksrapport is op 23 februari 2009 ter commentaar toegezonden aan verzoekers en voor aanvullend feitenmateriaal aan de minister. De minister heeft hierop op 9 maart 2009 laten weten van de geboden mogelijkheid geen gebruik te maken. Verzoekers hebben, na een gehonoreerd verzoek om extra reactietijd, op 25 mei 2009 een reactie gestuurd per brief. In deze brief hebben verzoekers tevens om een nadere reactiemogelijkheid gevraagd in verband met NK 1783, waarna de commissie verzoekers deze mogelijkheid heeft geboden. Bij brief van 30 juni 2009 hebben verzoekers echter laten weten geen nadere informatie te kunnen verschaffen.
De commissie heeft aanvullend onderzoek gedaan naar de rol van Hans Alfred Wetzlar (hierna ook: Wetzlar), die waarschijnlijk indertijd heeft bemiddeld bij transacties van Mautner, waartoe zij in mei 2009 navraag heeft gedaan bij de familie van Wetzlar. De familie heeft echter geen informatie kunnen verschaffen.
De door verzoekers verschafte reacties en het aanvullende onderzoek van de commissie zijn verwerkt in het onderzoeksrapport, dat is vastgesteld op 12 oktober 2009. Voor de feiten in deze zaak verwijst de commissie naar dit onderzoeksrapport.
Tijdens de procedure is gebleken dat NK 2655 tevens onderdeel uitmaakt van een restitutieverzoek betreffende de kunsthandel Firma D. Katz te Dieren, vanaf 1941 Schilderijen en Antiquiteitenhandel v/h D. Katz N.V., hier tezamen: ‘kunsthandel Katz’ (RC 1.90-B). De commissie heeft verzoekers bij brief van 13 juli 2009 laten weten dat zij de advisering zou aanhouden totdat ook in de zaak RC 1.90-B onderzoek naar NK 2655 was verricht. Tijdens de beraadslaging inzake RC 1.89 heeft de commissie besloten omwille van de voortgang over te gaan tot opdeling in twee adviezen, waarbij NK 1655, NK 1783, NK 2216 en NK 2297 zijn ondergebracht in onderhavig advies RC 1.89-A en advisering over de claim op NK 2655 zal worden aangehouden.

Overwegingen

  1. Verzoekers vragen teruggave van vijf schilderijen, waarvan vier in dit advies aan de orde komen, die het bezit zouden zijn geweest van Wilhelm Mautner (1889-1944). Verzoekers hebben gesteld dat Mautner het bezit van de kunstwerken met inventarisnummers NK 1655, NK 1783, NK 2216 en NK 2297 heeft verloren ‘due to Nazi persecution during the German occupation of The Netherlands’. Verzoekers zijn J.M.P. en J.H.-M., respectievelijk een dochter en een kleindochter van F. Mautner, een broer van Wilhelm Mautner. Naar mededeling van verzoekers vormen zij ‘the community of heirs after Dr. Wilhelm Mautner’. De commissie beschikt over enkele erfrechtelijke documenten. Op grond van de inhoud van deze documenten en de verklaringen van verzoekers acht de commissie het aannemelijk dat verzoekers behoren tot de kring van gerechtigden in het kader van onderhavig verzoek.
  2. Volgens de aanbevelingen van de Commissie Ekkart uit 2001 en de Regeringsreactie daarop uit 2001 is van een afgehandelde zaak slechts sprake indien ‘door de Raad voor het Rechtsherstel of een andere bevoegde rechter een vonnis is gewezen’ of indien ‘de vordering tot teruggave bewust en weloverwogen heeft geresulteerd in een schikking dan wel claimant expliciet van de vordering tot teruggave heeft afgezien’. Aangezien de commissie bij het onderzoek geen aanwijzingen heeft aangetroffen waaruit kan worden afgeleid dat een van deze gevallen zich heeft voorgedaan, acht de commissie verzoekers ontvankelijk in hun restitutieverzoek.
  3. De relevante feiten zijn beschreven in het onderzoeksrapport van 12 oktober 2009. Hier wordt volstaan met de volgende samenvatting. Mautner was een Duitse ‘economist en procuratiehouder’ van joodse afkomst die zich voor de Tweede Wereldoorlog in Nederland had gevestigd. De in Amsterdam woonachtige Mautner bezat een schilderijencollectie van onder meer Hollandse Meesters. Tijdens de Duitse bezetting van Nederland heeft hij een hoeveelheid kunstwerken in veiligheid gebracht door deze in bewaring te geven bij derden. Daarnaast heeft Mautner in de oorlogsperiode waarschijnlijk verschillende kunstwerken verworven en verkocht. De met Mautner bevriende Hans Alfred Wetzlar heeft na de oorlog verklaard ‘dat de Heer Mautner nogal het een en ander in schilderijen deed’, maar dat Mautner dit vanaf 1941 vanwege zijn joodse afkomst niet meer op eigen naam kon doen. Naar mededeling van Wetzlar heeft hij daarom ‘verschillende schilderijen voor hem op mijn naam gekocht’. Mautner is in december 1943 gedeporteerd en omstreeks 29 september 1944 omgekomen te Auschwitz.
  4. Verzoekers hebben in hun brief van 25 mei 2009 geschreven dat ‘Mautner, who was a wealthy banker before the German occupation of the Netherlands, had the intention to keep his art collection and even expanded it during the German occupation rather than setting up an art dealership business (..)’. Volgens verzoekers moet dit gegeven ertoe leiden dat hij thans door de commissie wordt beoordeeld volgens de regels voor particulier kunstbezit. De commissie overweegt hieromtrent dat Mautner niet officieel gevestigd was als kunsthandelaar en er evenmin aanwijzingen zijn gevonden dat hij zich op intensieve wijze bezighield met de in- en verkoop van kunstwerken. De commissie zal om deze redenen de situatie van Mautner volgens de regels voor particulier kunstbezit beoordelen.
  5. Op grond van de regels inzake particulier kunstbezit kan tot teruggave worden overgegaan indien de oorspronkelijke eigenaar van het geclaimde voorwerp onvrijwillig het bezit heeft verloren, door omstandigheden die direct verband hielden met het naziregime. Blijkens de achtste aanbeveling van de Commissie Ekkart uit 2001 dient het eigendomsrecht in hoge mate aannemelijk te zijn en mogen er geen aanwijzingen zijn die dat tegenspreken. Voor particulieren die behoren tot een vervolgde bevolkingsgroep geldt dat de verkoop van een object in Nederland in de periode 10 mei 1940 – 5 mei 1945 wordt beschouwd als gedwongen verkoop, tenzij nadrukkelijk anders blijkt.
  6. De commissie ziet in de beschikbare informatie over de eigendom van de huidige werken NK 1655, NK 1783, NK 2216 en NK 2297 aanleiding voor de volgende rubricering.
    Categorie A: eigendom Mautner niet in hoge mate aannemelijk 

    NK 1783
    De commissie acht het niet in hoge mate aannemelijk dat het schilderij NK 1783, Het Oordeel van Paris door de kunstenaar A. van Blocklandt (voormalige toeschrijving F. Floris), op enig tijdstip voor en/of tijdens de oorlog in het bezit is geweest van Mautner. Verzoekers hebben in hun brief van 25 mei 2009 erop gewezen dat Mautner tijdens de oorlog een foto van het werk heeft doen toekomen aan het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie, hetgeen volgens hen een aanwijzing vormt dat het werk in het bezit van Mautner was. Deze aanwijzing alleen is naar het oordeel van de commissie echter onvoldoende om de eigendom van Mautner in hoge mate aannemelijk te maken. De commissie zal derhalve adviseren tot afwijzing van het restitutieverzoek van NK 1783.NK 2216
    Met betrekking tot het schilderij NK 2216, De bruiloft te Canaa van de kunstenaar J.G. Platzer, zijn geen aanwijzingen gevonden dat het werk eigendom is geweest van Wilhelm Mautner. Vermoedelijk is dit werk eigendom geweest van iemand anders met dezelfde achternaam, te weten Franziska (Fanny) Mautner en/of haar echtgenoot Alfred George Mautner. Voor zover bekend gaat het hier niet om directe familie van Wilhelm Mautner. Verzoekers beamen deze lezing van de feiten in hun reactie op het conceptonderzoeksrapport van 9 februari 2009. De commissie zal derhalve adviseren tot afwijzing van het verzoek ten aanzien van NK 2216.

    Categorie B: eigendom Mautner in hoge mate aannemelijk

    NK 1655
    Met betrekking tot NK 1655 beschikt de commissie over aanwijzingen dat dit schilderij, De onthoofding van Johannes de Doper door de kunstenaar F. Timmermann, eigendom is geweest van Mautner. Verzoekers hebben gesteld dat Mautner het werk naar alle waarschijnlijkheid al voor het begin van de bezetting in bezit had (brief van 25 mei 2009), maar het precieze moment van verwerving door Mautner heeft de commissie niet kunnen achterhalen. Naar het oordeel van de commissie is het echter wel in hoge mate aannemelijk dat het kunstwerk in zijn bezit is geweest, waarbij zij deze conclusie baseert op de naoorlogse verklaring van Wetzlar dat het schilderij ‘oorspronkelijk in bezit’ was van ‘Dr. W. Mautner (overleden)’ en dat het door ‘vrijwillige verkoop’ in bezit was gekomen van ‘Goepel, 1943’. Met Goepel wordt waarschijnlijk gedoeld op Erhard Göpel, die in opdracht van Adolf Hitler kunstwerken aankocht voor de zogenaamde Sonderauftrag Linz. In documentatie uit het Bundesarchiv Koblenz (Duitsland) heeft de commissie een bevestiging van deze transactiegegevens aangetroffen. Naar de overtuiging van de commissie blijkt uit de verklaring van Wetzlar en de documentatie uit het Bundesarchiv Koblenz dat Wetzlar bij de verkoop van het huidige NK 1655 als tussenpersoon heeft gefungeerd voor Mautner en dat het jaar van bezitsverlies naar alle waarschijnlijkheid 1943 was.

    NK 2297
    Ook met betrekking tot het schilderij NK 2297, Het kantoor van een belastinginner, een kopie naar de kunstenaar P. Brueghel II, komt de commissie tot de conclusie dat het in hoge mate aannemelijk is dat Mautner het werk tijdens de oorlog in eigendom heeft gehad. Wanneer en van wie Mautner dit schilderij heeft verworven, is onbekend, maar de commissie beschikt over een naoorlogse brief aan de Nederlandse autoriteiten waarin Wetzlar verklaart dat Mautner het werk tijdens de oorlog ‘aan den Heer Walter Kadzik te Weenen’ heeft verkocht. Wetzlar heeft tevens verklaard dat hij bij de transactie met Kadzik heeft bemiddeld voor Mautner en dat Mautner de betaling zou hebben ontvangen. Naar het oordeel van de commissie blijkt uit een en ander dat Wetzlar bij de verkoop van het huidige NK 2297 als tussenpersoon heeft gefungeerd voor Mautner en dat het bezitsverlies tijdens de oorlog heeft plaatsgehad.

  7. Aangezien de joodse Mautner tot een vervolgde bevolkingsgroep behoorde, moet ten aanzien van de verkopen tijdens de oorlog van de huidige NK 1655 en NK 2297 worden aangenomen dat zij onder dwang hebben plaatsgevonden (zie overweging 5). Er zijn in het onderzoek geen aanwijzingen gevonden die het gedwongen karakter tegenspreken. Integendeel, de commissie acht het zeer voorstelbaar dat Mautner zich tijdens de oorlog als gevolg van door de nazi’s uitgevaardigde anti-joodse maatregelen steeds minder vrij kon bewegen en dat hij om die reden de met hem bevriende Wetzlar heeft gevraagd om de verkopen op zich te nemen. Dit is des te aannemelijker in het licht van aanwijzingen voor een vluchtpoging van Mautner tijdens de oorlog met hulp van zijn broer in de VS, aangetroffen in het archief van het Ministerie van Justitie te Londen. Om genoemde redenen zal de commissie in haar conclusie adviseren tot teruggave van NK 1655 en NK 2297 aan de erfgenamen van Mautner.
  8. De commissie overweegt tot slot of tegenover restitutie van de huidige NK 1655 en NK 2297 een betalingsverplichting moet worden gesteld in verband met eventueel destijds ontvangen verkoopopbrengsten. Hiervoor verwijst de commissie naar de vierde aanbeveling van de Commissie Ekkart van 2001, die inhoudt dat een verplichting tot terugbetaling van tijdens de oorlog ontvangen verkoopopbrengsten alleen aan de orde kan zijn indien en voor zover de toenmalige verkoper of zijn erven die opbrengsten daadwerkelijk ter vrije beschikking hebben gekregen. In dit verband overweegt de commissie ten aanzien van NK 1655 dat in het onderzoek een Duitse bron is aangetroffen waarin wordt gesproken van een verkoopopbrengst van NLG 24.000,-, maar voegt daaraan toe dat onduidelijk is wat er met dat bedrag is gebeurd. Ook verzoekers verklaren dat onduidelijk is of Mautner de opbrengst heeft ontvangen. Ten aanzien van NK 2297 beschikt de commissie over de verklaring van Wetzlar dat Mautner volledig is betaald, waarbij in andere bronnen wordt gesproken van een verkoopbedrag van RM 68.000,-. Ook van dit bedrag stellen verzoekers dat onduidelijk is of Mautner het heeft ontvangen. Zij voegen hieraan nog toe dat de betreffende verkoop van Mautner (aan Kadzik te Wenen) een groep van twaalf kunstwerken omvatte, en dat genoemd bedrag mogelijk op de gehele verkoop betrekking heeft gehad. De commissie ziet in een en ander aanwijzingen dat voor het huidige NK 1655 en NK 2297 betalingen zijn verricht en dat mogelijk verkoopbedragen bij Mautner terecht zijn gekomen. Die aanwijzingen acht zij echter onvoldoende om de hoogte van de eventueel ontvangen bedragen vast te stellen en te bepalen of Mautner of zijn erfgenamen de eventueel ontvangen bedragen daadwerkelijk ter vrije beschikking hebben gekregen. Daarbij neemt de commissie in overweging dat Mautner kort na de verkoop van althans NK 1655 – in 1943 (zie overweging 6) – naar een concentratiekamp is gedeporteerd. De commissie is om deze redenen van oordeel dat het niet aannemelijk is dat het eventueel ontvangen bedrag ter vrije beschikking is gekomen van Mautner of zijn erven, en het derhalve niet gerechtvaardigd is om tegenover teruggave van deze twee kunstwerken een betalingsverplichting te stellen.

Conclusie

De Restitutiecommissie adviseert de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap het restitutieverzoek inzake Mautner

  • af te wijzen voor zover het betreft de kunstwerken NK 1783 en NK 2216;
  • toe te wijzen voor zover het betreft de kunstwerken NK 1655 en NK 2297 en deze kunstwerken terug te geven aan de erfgenamen van Mautner.

De commissie houdt de zaak voor het overige (NK 2655) aan.

Aldus vastgesteld in de vergadering van 12 oktober 2009 door W.J.M. Davids (voorzitter), J.Th.M. Bank, J.C.M. Leijten, P.J.N. van Os, E.J. van Straaten, H.M. Verrijn Stuart, I.C. van der Vlies (vice-voorzitter) en ondertekend door de voorzitter en de secretaris.

(W.J.M. Davids, voorzitter)
(E. Campfens, secretaris)