Spring naar content
Advies inzake Gutmann

Gutmann II

Dossiernummer: RC 1.113

Soort advies: NK-collectie

Adviesdatum: 29 juni 2010

Periode bezitsverlies: 1940-1945

Oorspronkelijke eigenaar: Particulier

Plaats bezitsverlies: In Nederland

NK 605 – Albarello van Italiaanse majolica (foto: RCE)

  • NK 605 - Albarello van Italiaanse majolica (foto: RCE)

Het advies

Bij brief van 18 april 2007 heeft de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: de minister) de Restitutiecommissie (hierna: de commissie) om advies gevraagd over een restitutieverzoek betreffende tien kunstvoorwerpen uit de Nederlands Kunstbezit-collectie in beheer van de Nederlandse rijksoverheid (hierna: NK-collectie). Het betreft objecten die mogelijk tot het bezit van Fritz Gutmann (1886-1944) hebben behoord en die na de Tweede Wereldoorlog uit Duitsland naar Nederland zijn gerecupereerd. Dit advies beperkt zich tot zes van de tien objecten, te weten:

  • NK 605: Onbekend, Albarello van Italiaanse majolica en polychroom decor met vier figuren en een draak en opschrift: ‘Sy – De – Bisancu – A -‘;
  • NK 1960: J. de Wit, Venus, Bacchus en Ceres met slapende Amor;
  • NK 3147 a-b: Königliche Sächsische Porzellan-Manufaktur, Rond bord met gegolfde rand en schelpvormig schaaltje van geglazuurd porselein gedecoreerd met polychroom bloemdecor;
  • NK 3214: Onbekend, Ghiordes-tapijt van wol met Mihrab-motief;
  • NK 3216: Onbekend, Bidkleed met Mirhab-motief;
  • NK 3217: Onbekend, Kleed met zwart fluwelen fond en gestileerde bloemen en vogels in wit katoen en zilverdraad.

Deze werken bevinden zich thans in het depot van het Instituut Collectie Nederland of als bruikleen bij een museale instelling in Nederland.

De procedure

Bij brief van 28 februari 2007 dienden L.V.C.-G., S.G. en N.G. (hierna: verzoekers) bij de minister een verzoek in tot teruggave van tien kunstvoorwerpen die zouden hebben behoord tot de verzameling van hun vader respectievelijk grootvader Fritz Gutmann. Het huidige advies betreft de zes objecten die hierboven zijn weergegeven. Van de overige vier kunstvoorwerpen (NK 596, NK 688, NK 3215 en NK 3223 a-e) maken twee objecten geen deel meer uit van het adviesverzoek. Dit betreft NK 596, waarvan de claim door verzoekers bij brief van 27 november 2009 is ingetrokken, en NK 3215, waarover de minister bij brief van 25 januari 2010 meldde dat hij het adviesverzoek introk, aangezien het voorwerp ‘total loss’ is en derhalve niet meer voor teruggave in aanmerking komt. Met betrekking tot de twee objecten NK 688 en NK 3223 a-e wordt de advisering aangehouden aangezien deze kunstwerken tevens deel uitmaken van een tegenstrijdig restitutieverzoek van de erven Herbert Gutmann, dat ook ter advisering aan de commissie is voorgelegd. Beide teruggaveverzoeken met betrekking tot NK 688 en NK 3223 a-e zijn ondergebracht in dossiernummer RC 1.114 en zullen deel uitmaken van een toekomstig advies.
De commissie heeft naar aanleiding van het adviesverzoek op 14 september 2009 een conceptonderzoeksrapport opgesteld, dat bij brief van 22 oktober 2009 voor commentaar is toegezonden aan verzoekers en bij brief van diezelfde datum voor feitelijke aanvulling is voorgelegd aan de minister. Bij brieven van 27 november 2009, 23 februari 2010 en 7 april 2010 hebben verzoekers hierop gereageerd, naar aanleiding waarvan het conceptrapport is aangepast. De minister heeft naar aanleiding van het conceptonderzoeksrapport bij brief van 25 januari 2010 laten weten dat hij het adviesverzoek betreffende NK 3215 intrekt (zie hierboven), en onderhavig advies heeft dan ook geen betrekking op NK 3215. Het onderzoeksrapport is vastgesteld op 7 juni 2010. Voor de feiten in deze zaak verwijst de commissie naar het onderzoeksrapport.

Overwegingen

  1. Verzoekers zijn erfgenamen van Friedrich Bernhard Eugen Gutmann (hierna: Fritz Gutmann), zoals blijkt uit een verklaring van erfrecht van 18 maart 2005, opgesteld door notaris mr. M.R. Meijer te Amsterdam. Volgens verzoekers heeft Fritz Gutmann de onderhavige objecten tijdens de bezetting onvrijwillig verkocht, onder druk van omstandigheden die direct verband hielden met het naziregime.
  2. Samengevat zijn de feiten in deze zaak als volgt. Fritz Gutmann werd op 15 november 1886 te Berlijn geboren als zoon van de bankier Eugen Gutmann en zijn echtgenote Sophie Mangus, beiden van joodse afkomst. Fritz Gutmann had zes broers en zusters, Walter, Lili, Toinon, Herbert, Kurt en Max. Om de zakelijke belangen van de kinderen Gutmann te behartigen, werd in 1921 de N.V. Trust & Administratie Maatschappij (hierna: Trustenad) te Amsterdam opgericht. Met zijn echtgenote Louise baronesse von Landau kreeg hij twee kinderen, B.G. (1914-1994) en verzoekster L.G. (geboren 1919). In 1918 vestigde Fritz Gutmann zich in Nederland, en in 1924 verkreeg hij de Nederlandse nationaliteit. Fritz Gutmann woonde met zijn gezin op het landgoed Huize Bosbeek bij Heemstede, waar hij een omvangrijke kunstcollectie bijeenbracht.
  3. Al voor het uitbreken van de oorlog trachtte het echtpaar Gutmann-Von Landau, vanwege de dreigende internationale situatie, kunstwerken in het buitenland (Parijs) in veiligheid te brengen. Na de bezetting van Nederland in 1940 maakte het echtpaar plannen om het land te ontvluchten. In dit kader probeerden zij zoveel mogelijk van hun overige kunstwerken te verkopen. Zo verkocht Fritz Gutmann bij diverse transacties een groot aantal kunstvoorwerpen aan de Duitse kunsthandelaren Böhler en Haberstock. Bij een van deze transacties verkocht Fritz Gutmann op 11 februari 1942 tweehonderd kunstvoorwerpen aan Böhler en Haberstock voor NLG 150.000,-, waaronder naar alle waarschijnlijkheid vijf van de thans geclaimde voorwerpen (NK 605, NK 3147 a-b, NK 3214, NK 3216 en NK 3217). De commissie heeft de beschikking over een kopie van de betreffende koopovereenkomst, waaruit blijkt dat de koopprijs werd betaald aan Trustenad in verband met een schuld van Fritz Gutmann aan Trustenad. Verzoekers hebben gesteld dat deze constructie werd gehanteerd om te voorkomen dat de koopprijs door de roofinstanties van de bezetter in beslag zou worden genomen.
  4. Het plan van het echtpaar Gutmann-Von Landau om naar het buitenland te vluchten mislukte. In 1943 werden zij gearresteerd en overgebracht naar het concentratiekamp Theresienstadt. Daar kwam Fritz Gutmann in 1944 om het leven. Zijn echtgenote Louise von Landau werd in Auschwitz omgebracht.
  5. B.G. en L.G., de twee volwassen kinderen van het echtpaar (hierna ook: de erven), overleefden de oorlog in het buitenland. Na de oorlog hebben zij zich jarenlang ingespannen om het verdwenen familiebezit terug te verkrijgen. Verschillende kunstwerken waarvan vaststond dat deze in beslag waren genomen door de nazi’s in Frankrijk en geen onderwerp waren geweest van een verkoop, werden in de eerste jaren na de bevrijding door de Stichting Nederlands Kunstbezit (hierna: SNK) aan de erven teruggegeven.
  6. Minder eenvoudig verliep de restitutie van de kunstvoorwerpen die aan Böhler en Haberstock waren verkocht en na de oorlog waren teruggevonden en naar Nederland waren gerecupereerd. De SNK oordeelde met betrekking tot deze objecten dat sprake was geweest van een vrijwillige verkoop en honoreerde het verzoek tot teruggave van de erven niet. De erven legden zich hierbij niet neer en dienden een verzoek tot rechtsherstel in bij de Afdeling Rechtspraak van de Raad voor het Rechtsherstel (hierna: de rechtsherstelrechter). De rechtsherstelrechter wees de stelling van de SNK af en besliste in zijn vonnis van 1 juli 1952 dat de verkooptransacties met Böhler en Haberstock op grond van de rechtsherstelregeling, neergelegd in Koninklijk Besluit E 100, voor rechtsherstel in aanmerking kwamen. De rechter oordeelde dat de verkopen onder invloed van de speciale oorlogsomstandigheden waren aangegaan aangezien op dat moment al sprake was van dreiging voor de familie Gutmann. De rechtsherstelrechter bepaalde in zijn uitspraak dat de verkoop nietig was en de erven van Fritz Gutmann als eigenaar dienden te worden aangemerkt van de verkochte kunstwerken:De Raad voor het Rechtsherstel, Afdeling Rechtspraak,

    (…)
    Doet ten behoeve van verzoekers sub 1 en 2 [de erven F.B.E. Gutmann, RC] herleven de rechtsbetrekking van eigendom van wijlen F.B.E. Gutmann tot de bij bovengenoemde drie overeenkomsten verkochte goederen, voor zover zich bevindende in het bezit van gerequestreerde [de SNK, RC];

    Verklaart in zoverre die overeenkomsten en alle met deze herleving strijdige rechtsbetrekkingen nietig;

    Daarbij bepaalde de rechtsherstelrechter tevens dat bij afgifte van de objecten de bij de verkoop ontvangen koopprijs door de erven diende te worden afgestaan aan de rechtsherstelautoriteiten. Onder de argumentatie dat de aan Trustenad betaalde verkoopsom tijdens de oorlog uit de vennootschap was verdwenen en daarom niet ten goede was gekomen aan het vermogen, hebben de erven deze bepaling vervolgens, zonder succes, proberen aan te vechten.

  7. In de naoorlogse jaren hebben de erven vervolgens een aantal van de gerecupereerde kunstwerken feitelijk teruggekocht van de SNK. De overige uit het bezit van Fritz Gutmann afkomstige en naar Nederland gerecupereerde kunstwerken bleven in de rijkscollectie. In 2002 heeft de Staatssecretaris van OCW vervolgens, naar aanleiding van de afkondiging van het verruimde restitutiebeleid en na advies van de Restitutiecommissie (RC 1.2) een groot aantal (95) van deze voorwerpen alsnog om niet aan de erven van Fritz Gutmann gerestitueerd. De zes NK-werken die thans onderwerp zijn van onderhavig advies, vielen niet onder de claim of het advies uit 2002.NK 605, NK 3147 a-b, NK 3214, NK 3216 en NK 3217
  8. De commissie is op basis van de onderzoeksresultaten tot het oordeel gekomen dat vijf van de zes thans geclaimde kunstvoorwerpen (NK 605, NK 3147 a-b, NK 3214, NK 3216 en NK 3217) kunnen worden geïdentificeerd als eigendom van Fritz Gutmann en als onderdeel van de verkoop aan Böhler en Haberstock in 1942. Dit is af te leiden uit documenten die Bureau Herkomst Gezocht (hierna: BHG) en de commissie hebben aangetroffen in het SNK-archief, het Bundesarchiv Koblenz en het archief van het Nederlandse Beheersinstituut. Het zesde kunstwerk dat wordt geclaimd, het schilderij Venus, Bacchus en Ceres met slapende Amor van J. De Wit (NK 1960), heeft geen onderdeel uitgemaakt van de verkoop aan Böhler en Haberstock. Ten aanzien van dat kunstwerk volgt het oordeel van de commissie in de overwegingen 11 tot en met 15.
  9. Met betrekking tot de vijf hiervoor genoemde objecten dient het huidige restitutieverzoek in het licht van de rechterlijke uitspraak uit 1952 te worden bezien. Daarbij zal de commissie de vraag moeten betrekken of verzoekers, met inachtneming van het geldende rijksbeleid, ontvankelijk kunnen worden geacht in hun verzoek. Uitgangspunt van dit restitutiebeleid is immers dat het rechtsherstel niet wordt overgedaan, tenzij sprake is van nieuwe feiten of inzichten, in het beleid samengevat als ‘nova’. Tot de zaken die als afgehandeld dienen te worden aangemerkt, worden in het beleid onder meer gerekend zaken ‘waarin door de Raad voor het Rechtsherstel of een andere bevoegde rechter een vonnis is gewezen’ (eerste aanbeveling Commissie Ekkart van april 2001). De commissie is van mening dat de rechterlijke uitspraak inzake Gutmann uit 1952 de ontvankelijkheid van verzoekers niet in de weg staat. De strekking van dit vonnis is immers om de erven in hun eigendomspositie van deze kunstwerken te herstellen aangezien sprake was van onvrijwillig bezitsverlies. De omstandigheid dat in 1952 met betrekking tot de onderhavige vijf objecten geen afgifte van bedoelde werken heeft plaatsgevonden, doet aan de ontvankelijkheid niet af. Daarbij overweegt de commissie dat er geen aanwijzing is dat de erven op enig moment afstand hebben willen doen van hun eigendomsrechten, maar dat de terugbetalingseis van de verkoopsom destijds een obstakel vormde voor de erven. Verzoekers stellen hierover in hun brief van 27 november 2009: ‘It must be understood that B. and L. G. could not afford to pay for all the items’. Zowel de strekking van het vonnis uit 1952 als de regels van het huidige restitutiebeleid ondersteunen naar de mening van de commissie haar advies om het verzoek tot teruggave van de vijf genoemde objecten te honoreren.
  10. Ten aanzien van de verkoopopbrengsten van de vijf te restitueren voorwerpen geldt dat deze tijdens de oorlog aan Trustenad werden gecedeerd. Anno 2010 valt niet meer te achterhalen of deze daadwerkelijk ten goede zijn gekomen aan het vermogen van de erven van Fritz Gutmann, hetgeen verzoekers bestrijden en de erven na de oorlog reeds betoogden. Op grond hiervan is de commissie van mening dat aan de afgifte van de vijf objecten onder toepassing van het geldende restitutiebeleid geen voorwaarde tot terugbetaling dient te worden verbonden. Zij verwijst hiervoor naar de vierde en vijfde aanbeveling van de Commissie Ekkart inzake particulier kunstbezit (april 2001), waarin met betrekking tot de afdracht van tijdens de oorlog ontvangen koopsommen wordt gesteld dat een verplichting tot terugbetaling uitsluitend bestaat wanneer de toenmalige verkoper of zijn erven de opbrengsten ter vrije beschikking hebben gekregen, en dat bij twijfel of men de opbrengsten daadwerkelijk heeft genoten, aan de rechthebbenden het voordeel van de twijfel dient te worden gegund.In het licht van de andersluidende beslissing van de rechter in 1952 beroept de commissie zich op ‘nova’ in de zin van het huidige restitutiebeleid, op grond waarvan een eerdere beslissing kan worden heroverwogen. Op grond van de tweede aanbeveling van de Commissie Ekkart uit april 2001 worden onder nova tevens verstaan ’afwijkingen ten opzichte van de vonnissen die zijn uitgesproken door de Raad voor het Rechtsherstel (…) alsmede de resultaten van veranderd (historisch) inzicht ten aanzien van de rechtvaardigheid en consequentie van het toen uitgevoerde beleid’.

    NK 1960

  11. Met betrekking tot het schilderij Venus, Bacchus en Ceres met slapende Amor van J. de Wit (NK 1960) geldt dat dit werk niet door Gutmann aan Böhler of Haberstock werd verkocht, en evenmin tot de naar Parijs overgebrachte kunstwerken behoort (zie overweging 3). Het is onduidelijk gebleven of dit werk geïdentificeerd kan worden als voormalig eigendom Gutmann in de relevante periode.
  12. Het onderzoek door Bureau Herkomst Gezocht en de commissie heeft uitgewezen dat de Amsterdamse kunsthandel A.J. Spijer & Zoon het schilderij in augustus 1940 in consignatie gaf, dan wel verkocht, aan de door de Duitser Alois Miedl overgenomen kunsthandel van Jacques Goudstikker (Kunsthandel Voorheen J. Goudstikker N.V.). Daarnaast is bekend dat Miedl het schilderij vervolgens verkocht aan Dr. Ehrhardt te München. Ten aanzien van de periode tot augustus 1940 heeft het onderzoek echter geen herkomstinformatie opgeleverd. Het is daarmee onbekend gebleven van wie kunsthandel Spijer & Zoon dit schilderij heeft verworven en of deze verwerving vóór of tijdens de oorlog heeft plaatsgevonden.
  13. Bij het onderzoek van de commissie zijn in verband met NK 1960 wel vermeldingen van de naam Gutmann aangetroffen. Op een zogenoemd intern aangifteformulier dat de SNK in 1946 onder volgnummer 11032 invulde, is als herkomst van dit schilderij ‘Goudstikker-Miedl’ vermeld, waarbij werd aangegeven dat dit werk oorspronkelijk in bezit was van ‘Gutmann, Huize Boschbeek, Heemstede’. Ook op een bijbehorende inventariskaart van de SNK is als eigenaar ‘Gutmann, Heemstede’ ingevuld. Laatstgenoemde vermelding is vervolgens echter doorgehaald en vervangen door een verwijzing naar de kunsthandel van Miedl, inclusief een inventarisnummer. Onderzoek in documentatie uit het Bundesarchiv Koblenz heeft uitgewezen dat ook daarin een koppeling is gemaakt tussen de naam Gutmann en het onderhavige schilderij. Op een lijst van naar Nederland gerecupereerde kunstwerken is als herkomstinformatie over NK 1960 genoteerd: ‘aus Slg. F. Gutmann an Kunsth. Goudstikker, Amsterdam (Inv.nr. 5768), von dort für hfl. 5.000,- an Dr. Ehrhardt, München Doc. File Holland Office Nr. 11032’. De naam Gutmann komt tevens voor op twee inventariskaarten betreffende het huidige NK 1960 uit het archief in Koblenz. Gezien het feit dat in de Koblenz-documentatie bij deze gegevens wordt verwezen naar het volgnummer 11032 van het bovenvermelde interne aangifteformulier van de SNK, is het zeer aannemelijk dat de Koblenz-informatie is gekopieerd van de SNK-gegevens.
  14. Verzoekers hebben gesteld dat NK 1960 heeft behoord tot de collectie van Fritz Gutmann en dat kunsthandel A.J. Spijer & Zoon het werk in consignatie had bij het uitbreken van de oorlog voordat het door Spijer in consignatie werd gegeven aan Kunsthandel Voorheen J. Goudstikker N.V. Verzoekers hebben daarbij niet anders verwezen dan naar de documenten genoemd in overweging 13. Zij wijzen er in hun reactie op dat in twee van de documenten uit het archief te Koblenz eerder genoteerde herkomstinformatie is gecorrigeerd, waarbij de naam Gutmann werd toegevoegd als eigenaar. Deze herkomst dient daarom volgens verzoekers als de juiste te worden aangemerkt. Verzoekers hebben geen andere bronnen overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat Fritz Gutmann op enig moment voor of tijdens de oorlog in bezit was van het huidige NK 1960.
  15. De commissie is in tegenstelling tot verzoekers van oordeel dat niet in hoge mate aannemelijk is geworden dat Fritz Gutmann op enig tijdstip na 10 mei 1940 eigenaar was van NK 1960. Daarbij overweegt zij dat, ook na uitgebreid onderzoek, onduidelijk is gebleven waarop de vermelding van de naam Gutmann in genoemde archiefdocumentatie is gebaseerd. Onder verwijzing naar de gang van zaken zoals hiervoor (overweging 13) beschreven, dient de commissie rekening te houden met de niet te verwaarlozen kans dat de SNK de naam Gutmann abusievelijk aan NK 1960 heeft gekoppeld, en dat deze foutieve vermelding vervolgens in andere documentatie is overgenomen. Dit sluit aan bij de omstandigheid dat in de uitvoerige administratie van Kunsthandel Voorheen J. Goudstikker N.V. geen vermelding van de naam Gutmann is aangetroffen. Daarbij speelt ook een rol dat NK 1960 door de SNK verward kan zijn met een ander werk van de kunstenaar J. de Wit, eveneens een mythologische voorstelling, dat behoorde tot de collectie Gutmann en dat inmiddels aan de erven Gutmann is gerestitueerd.
  16. Op grond van het voorgaande acht de commissie het verzoek tot teruggave toewijsbaar voor zover het betreft de objecten NK 605, NK 3147 a-b, NK 3214, NK 3216 en NK 3217, en niet toewijsbaar voor zover het betreft het schilderij NK 1960.

Conclusie

De Restitutiecommissie adviseert de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap om de objecten NK 605, NK 3147 a-b, NK 3214, NK 3216 en NK 3217 te restitueren aan de erfgenamen van Friedrich Bernhard Eugen Gutmann.

De Restitutiecommissie adviseert de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap om het verzoek tot teruggave van het schilderij NK 1960 af te wijzen.

Aldus vastgesteld op 29 juni 2010 door W.J.M. Davids (voorzitter), J.Th.M. Bank, P.J.N. van Os, D.H.M. Peeperkorn, E.J. van Straaten, H.M. Verrijn Stuart, I.C. van der Vlies (vice-voorzitter), en ondertekend door de voorzitter en de secretaris.

(W.J.M. Davids, voorzitter)
(E. Campfens, secretaris)