Spring naar content
Advies inzake Morpurgo II

Morpurgo (II)

Dossiernummer: RC 1.107

Soort advies: NK-collectie

Adviesdatum: 5 maart 2012

Periode bezitsverlies: 1940-1945

Oorspronkelijke eigenaar: Kunsthandel

Plaats bezitsverlies: In Nederland

NK 481 – Karaf met stop van glas in vorm van Kuttrolf (foto: RCE)

  • NK 481 - Karaf met stop van glas in vorm van Kuttrolf (foto: RCE)

Het advies

Bij brief van 30 oktober 2008 heeft de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: de minister) de Restitutiecommissie (hierna: de commissie) om advies gevraagd over een restitutieverzoek van W.G. te A. (hierna: verzoeker) van 14 november 2007 met betrekking tot verschillende kunstvoorwerpen uit de Nederlands Kunstbezit-collectie in beheer van het Rijk (hierna: NK-collectie). De objecten zijn volgens G. afkomstig uit het voormalige bezit van zijn grootvader Louis Morpurgo, één van de firmanten van de kunsthandel Joseph M. Morpurgo. Dit advies betreft de volgende objecten:

  • NK 276 A-B: Twee dekselvazen van geglazuurd porselein met blauwwit decor met landschappen en bloemen
  • NK 277 A-B: Dekselvaas van geglazuurd porselein met blauwwit decor met bloemtakken en landschappen
  • NK 481: Karaf met stop van glas in vorm van Kuttrolf en beschilderd in bruin met zwijnenjacht, zogenaamde Hausmalerei
  • NK 955 A-B-C-E-F-G-I: Zeven roemers van groen glas
  • NK 2785: schilderij door P. Codde, Soldaten plunderen een huis

De procedure

Het adviesverzoek van de minister had, naast de bovengenoemde objecten, eveneens betrekking op de sculptuur Steenhouwer van C.E. Meunier (NK 414). Aangezien deze sculptuur tevens onderdeel was van een ander restitutieverzoek dat aan de commissie was voorgelegd, werd de advisering over beide claims op NK 414 ondergebracht in het afzonderlijke dossier Steenhouwer (RC 1.60), waarin de commissie op 13 april 2011 advies uitbracht. Daarnaast had het adviesverzoek inzake Morpurgo II aanvankelijk eveneens betrekking op vijf glazen roemers met de inventarisnummers NK 955 D, H, J, K en L. Bij brief van 28 april 2010 heeft de minister echter laten weten dat deze roemers zich niet meer in de Rijkscollectie bevinden. Als gevolg daarvan heeft de minister zijn adviesverzoek met betrekking tot deze vijf vermiste objecten ingetrokken.

Bij brief van 22 oktober 2010 heeft de commissie verzoeker gevraagd om een toelichting op zijn restitutieverzoek. In reactie hierop heeft verzoeker op 28 oktober en 4 november 2010 documentatie overgelegd. Daarnaast heeft de commissie eigen onderzoek uitgevoerd, waarvan de resultaten zijn neergelegd in een conceptonderzoeksrapport van 15 november 2011. De commissie heeft dit conceptrapport bij brief van 31 januari 2012 voor feitelijke aanvulling toegezonden aan de minister. De minister heeft de commissie op 14 februari 2012 laten weten geen aanvullende feiten onder de aandacht van de commissie te willen brengen. Daarnaast is het conceptrapport bij brief van 31 januari 2012 voor commentaar toegestuurd aan verzoeker, waarop deze bij brief van 9 februari 2012 heeft gereageerd. Betreffende reactie is als bijlage bij het conceptrapport gevoegd.

Het onderzoeksrapport is vastgesteld op 5 maart 2012. Voor de feiten in deze zaak verwijst de commissie naar het onderzoeksrapport.

Overwegingen

  1. Verzoeker heeft gesteld erfgenaam te zijn van zijn grootvader, de joodse kunsthandelaar Louis Morpurgo (1875-1942) en in deze procedure op te treden voor zich en namens de mede-erfgenamen van Louis Morpurgo, met uitzondering van A.W.-M. Verzoeker heeft enkele erfrechtelijke stukken overgelegd, op grond waarvan de commissie geen aanleiding ziet te twijfelen aan de status van verzoeker als rechthebbende op de nalatenschap van wijlen zijn grootvader. Volgens verzoeker waren de onderhavige voorwerpen (NK 276 A-B, NK 277 A-B, NK 481, NK 955 A-B-C-E-F-G-I en NK 2785) in bezit van Louis Morpurgo. Hieromtrent schreef verzoeker de commissie het volgende:
    ‘Op Uw vraag of de geclaimde voorwerpen uit de prive collectie dan wel uit de handelsvoorraad van mijn grootouders kwamen moet ik het antwoord schuldig blijven. U zult begrijpen dat ik als kind (in 1945 was ik 13 jaar) daarvan niet op de hoogte werd gesteld’.
  2. Louis Morpurgo was een kunsthandelaar van joodse afkomst. Hij was gehuwd met Naatje van Wijnbergen (1874-1945) en had vier dochters, Flora, Selma, Rachel en Susanna, en één zoon, Lion. De commissie heeft kennisgenomen van een overeenkomst van 1 augustus 1939 tussen Louis Morpurgo en zijn zoon Lion Morpurgo, waaruit valt op te maken dat beiden vennoot waren van kunsthandel Joseph M. Morpurgo, gevestigd aan het Rokin 108 te Amsterdam (hierna ook: kunsthandel Morpurgo). Op grond van het vennootschapscontract uit 1939 tussen Louis Morpurgo en zijn zoon Lion Morpurgo, en een hierin opgenomen verblijvingsbeding, heeft Lion Morpurgo de kunsthandel Morpurgo met ingang van 1 oktober 1945 als enig eigenaar voortgezet. Thans is A.W.-M., dochter van Lion Morpurgo, enig eigenaar van kunsthandel Morpurgo.
  3. Aan het begin van de oorlog werd kunsthandel Morpurgo op last van de bezetter gesloten, waarna verschillende Verwalters in de kunsthandel werden aangesteld. In 1942 werd het bedrijf verkocht aan een Oostenrijkse kunsthandelaar, terwijl een deel van de handelsvoorraad in opdracht van de bezetter werd geveild. Louis Morpurgo en zijn echtgenote werden gedeporteerd en hebben de oorlog niet overleefd. Lion Morpurgo keerde na de bevrijding vanuit kamp Theresienstadt naar Amsterdam terug.
  4. Uit het onderzoek van de commissie blijkt dat de geclaimde kunstwerken na de Tweede Wereldoorlog vanuit Duitsland naar Nederland zijn gerecupereerd. Over de herkomst is het volgende bekend geworden:
    a)   met betrekking tot drie Chinese dekselvazen (NK 276 A-B en NK 277 A-B) en een karaf (NK 481) is op basis van naoorlogse aangiftes van Lion Morpurgo bij de Stichting Nederlands Kunstbezit gebleken dat zij tijdens de oorlog vanuit de handelsvoorraad van kunsthandel Morpurgo zijn overgegaan in Duitse handen.
    b)   over het schilderij van Pieter Codde (NK 2785) is uit het onderzoek duidelijk geworden dat dit schilderij in 1927 in bezit was van kunsthandel Morpurgo, maar dat dit reeds in 1934 eigendom was van een andere kunsthandel.
    c)   wat betreft de zeven roemers (NK 955 A-B-C-E-F-G-I) heeft het onderzoek verschillende tegenstrijdige herkomstgegevens opgeleverd. De herkomstnaam Morpurgo is onzeker.De commissie concludeert dat met betrekking tot NK 276 A-B, NK 277 A-B, en NK 481 gesteld kan worden dat deze objecten in de relevante periode eigendom zijn geweest van kunsthandel Morpurgo, maar dat er geen aanwijzingen zijn dat de geclaimde voorwerpen ooit privé-eigendom zijn geweest van Louis Morpurgo.
  5. De commissie heeft in een eerder advies betreffende een schilderij uit de handelsvoorraad van kunsthandel Morpurgo, van 12 maart 2007 (RC 1.33), geadviseerd tot teruggave van dit schilderij aan verzoekster A.W.-M. als eigenaar van de eenmanszaak Joseph M. Morpurgo. In dit advies verwees de commissie tevens naar verplichtingen die voortvloeiden uit een voortzettingsbeding in het vennootschapscontract uit 1939 tussen Louis Morpurgo en zijn zoon Lion Morpurgo (zie onder 2) en overwoog hieromtrent dat op grond van deze regeling kunsthandel Morpurgo recht zou hebben gehad op teruggave van het schilderij, onder verrekening van de waarde van het kunstwerk met de erfgenamen van Louis Morpurgo. De commissie was in haar advies RC 1.33 van oordeel dat verzoekster als enige eigenaar van de eenmanszaak Joseph M. Morpurgo aanspraak kon maken op restitutie van het schilderij maar dat daarbij tevens sprake zou moeten zijn van een verrekening van de waarde van dit kunstwerk met alle erven van Louis Morpurgo.
  6. Door een vonnis van de Rechtbank te Amsterdam van 16 december 2009, in hoger beroep bekrachtigd door het arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 28 december 2010, is in rechte komen vast te staan dat de vordering tot verrekening van de erven Louis Morpurgo op A.W.-M. door verjaring teniet is gegaan. De verrekeningsverplichting, ontstaan door de uitvoering van het hiervoor onder 5 genoemde voortzettingsbeding als gevolg waarvan restitutie van een kunstwerk uit het firma-vermogen van kunsthandel Morpurgo aan A.W.-M. dient te geschieden, kan derhalve thans niet meer worden geldend gemaakt. In het licht van een en ander zal de commissie zich in de onderhavige zaak beperken tot de vraag of verzoeker voor zich en in zijn hoedanigheid van gemachtigde ontvankelijk is in zijn verzoek.
  7. De commissie overweegt ten aanzien van deze vraag dat de onderhavige claim is ingediend door en namens de rechthebbenden op de nalatenschap van Louis Morpurgo, met uitzondering van A.W.-M. De commissie heeft geen aanwijzingen gevonden dat de thans geclaimde objecten tot het privévermogen van Louis Morpurgo hebben behoord. Er moet daarom ernstig rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat die objecten hebben behoord tot het firmavermogen van Louis en Lion Morpurgo, waartoe A.W.-M. bij uitsluiting gerechtigd is. Hieruit volgt dat het niet in hoge mate aannemelijk is dat verzoeker en de door hem vertegenwoordigde personen behoren tot de rechthebbenden zodat hij, voor zich en in zijn hoedanigheid van gemachtigde, niet ontvankelijk is in zijn verzoek.

Conclusie

De Restitutiecommissie adviseert de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap om het onderhavige restitutieverzoek af te wijzen.

Aldus vastgesteld in de vergadering van 5 maart 2012 door W.J.M. Davids (voorzitter), J.Th.M. Bank, P.J.N. van Os, D.H.M. Peeperkorn, E.J. van Straaten, en ondertekend door de voorzitter en de secretaris.

(W.J.M. Davids, voorzitter)
(E. Campfens, secretaris)