Spring naar content
Advies inzake Wolf

Wolf

Dossiernummer: RC 1.101

Soort advies: NK-collectie

Adviesdatum: 9 november 2009

Periode bezitsverlies:

Oorspronkelijke eigenaar: Particulier

Plaats bezitsverlies:

NK 2227 – Boerenbruiloft door P. Brueghel II (foto: RCE)

  • NK 2227 - Boerenbruiloft door P. Brueghel II (foto: RCE)

Het advies

Bij brief van 29 oktober 2008 verzocht de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: de minister) de Restitutiecommissie (hierna: de commissie) om advies over de te nemen beslissing op het verzoek van 14 november 2007 van mevrouw H.J.L.-W. en mevrouw P.J.v.B.d.J.-W. (verzoeksters) tot teruggave van drie werken uit de collectie Nederlands Kunstbezit (NK-collectie). Verzoeksters zijn dochters van Daniel Wolf, aan wie de objecten tijdens de Tweede Wereldoorlog zouden hebben toebehoord. Zij worden vertegenwoordigd door de heer P.L., kleinzoon van Daniel Wolf.
Het verzoek betreft het schilderij Boerenbruiloft van P. Brueghel II (NK 2227), het schilderij Madonna met kind van L. Cranach (NK 3071) en een Medaillontapijt van wol met sterbloem in het centrum (NK 1042). Het object NK 1042 is tevens onderwerp van een ander restitutieverzoek en zal in samenhang daarmee worden behandeld (RC 1.104). Het schilderij NK 2227 bevindt zich in bruikleen in het Noordbrabants Museum in Den Bosch; het schilderij NK 3071 is in beheer bij het Mauritshuis in Den Haag.

De procedure

De aanleiding voor het restitutieverzoek vormde de benadering van de heer P.L. door een Duitse advocaat in oktober 2007, die hem wees op de aanwezigheid van de onderhavige objecten in de NK-collectie. Na eigen onderzoek heeft L. vervolgens besloten namens zijn moeder en tante een restitutieverzoek in te dienen. Bij brief van 10 december 2007 heeft L. de minister op diens verzoek nog enige aanvullende informatie verstrekt.
Naar aanleiding van de adviesaanvraag van de minister heeft de commissie een onderzoek naar de feiten uitgevoerd waarvan de resultaten zijn neergelegd in een concept-onderzoeksrapport van 14 september 2009. Het conceptonderzoeksrapport is bij brief van 30 september 2009 voor commentaar toegezonden aan verzoeksters. Op 1 oktober 2009 is het conceptonderzoeksrapport voor feitelijke aanvulling toegestuurd aan de minister. De minister heeft op 15 oktober laten weten geen aanvullend materiaal onder de aandacht van de commissie te zullen brengen. Verzoeksters hebben bij brief van 29 oktober 2009 commentaar gegeven op het conceptonderzoeksrapport naar aanleiding waarvan het is aangepast. Het onderzoeksrapport is vervolgens vastgesteld op 9 november 2009 en bij brief van 10 november 2009 verzonden aan verzoeksters. Voor de feiten in deze zaak verwijst de commissie naar het onderzoeksrapport.

Overwegingen

  1. Verzoeksters vragen teruggave van de schilderijen NK 2227 en NK 3071 in hoedanigheid van erfgenaam van hun vader Daniel Wolf. In dit kader heeft de commissie kennisgenomen van een aantal erfrechtelijke stukken, op grond waarvan de commissie geen aanleiding heeft gezien te twijfelen aan de status van verzoeksters.
  2. De relevante feiten zijn in het onderzoeksrapport van 9 november 2009 beschreven. Hier wordt volstaan met de volgende samenvatting. Daniel Wolf (hierna: Wolf) werd op 3 januari 1898 te Arnhem geboren en was van joodse afkomst. Hij trouwde in 1919 met Renée Louise Gokkes en het echtpaar kreeg twee dochters (thans verzoeksters). Wolf was een succesvol zakenman. Hij had een grote belangstelling voor antiek en kunst en beschikte over een aanzienlijke schilderijenverzameling. Het gezin woonde vanaf 1937 op landgoed Groot Haesebroek te Wassenaar. Verzoeksters hebben aangegeven dat Wolf zich ten tijde van de Duitse inval in Frankrijk bevond, waarna hij naar Engeland wist te ontkomen. Later in de oorlog is hij naar de Verenigde Staten vertrokken, waar hij in 1943 te New York overleed.
  3. Kort na de inval door de Duitsers werd het landgoed Groot Haesebroek in beslag genomen, waarna het dienst deed als woning voor een hooggeplaatste nazi. In november 1940 werd het vermogen van Wolf onder beheer van een Verwalter gesteld. Volgens verzoeksters bevonden de geclaimde schilderijen zich in het huis van hun vader op het moment waarop de woning werd geconfisqueerd. Verzoeksters hebben in dit verband een document overgelegd dat in 1952 is opgesteld door accountantskantoor Loyens & Volkmaars in het kader van de afwikkeling van de nalatenschap van Wolf. Het document geeft een overzicht van het schilderijenbezit van Wolf op 10 mei 1940 (hierna ook: het overzicht van 1952). Onder de opgesomde schilderijen bevindt zich zowel een schilderij van Brueghel als een werk van Cranach. Hoewel in het overzicht titels of omschrijvingen van de schilderijen ontbreken, acht de commissie zeer aannemelijk dat het hierbij om de thans geclaimde werken gaat, gezien de overige documentatie die is aangetroffen (zie onder overwegingen 4 en 5). De werken van Brueghel en Cranach maken in het overzicht van 1952 echter deel uit van een groep schilderijen waarbij is aangetekend ‘in pand van Dr. Tietje’. Gedoeld wordt op H.C.W Tietje, net als Wolf een vermogend industrieel en kunstliefhebber.
  4. Dat er van pandhouderschap sprake was, blijkt eveneens uit bewaard gebleven stukken afkomstig van de Deutsche Revisions- und Treuhand-Aktiengesellschaft (DRT), die de financiële positie van Wolf in 1942 in kaart bracht. Blijkens een rapportage van de DRT waren Wolf en Tietje in verschillende zakentransacties met elkaar verwikkeld en had Tietje een aantal schilderijen in pand gegeven aan Wolf tot zekerheid voor de terugbetaling van enkele geldleningen. De commissie acht op ook grond van deze rapportage aannemelijk dat de thans geclaimde Brueghel (NK 2227) en Cranach (NK 3071) deel uitmaakten van de verpanding.
  5. De commissie constateert dat ook de overige documentatie er op wijst dat Wolf geen eigenaar was van de geclaimde schilderijen, maar de werken onder zich hield als pandhouder. Verwezen wordt onder meer naar gegevens die zich in de archieven van de Stichting Nederlands Kunstbezit (SNK) bevinden, zoals een brief van 22 januari 1946 door of aan de heer C.J. Kuyer van de afdeling Militaire Recherche van de Centrale Vermogens Opsporingsdienst, en herkomstgegevens uit het Bundesarchiv Koblenz.
  6. Uit het overzicht van 1952 blijkt verder dat het schilderij van Cranach (NK 3071) in juni 1940 met toestemming van Tietje is verkocht aan Alois Miedl voor een bedrag van NLG 35.000, waarna het aan Göring is doorverkocht. Ten aanzien van het schilderij van Brueghel (NK 2227) is genoteerd dat het in maart 1943 door de Verwalter is teruggegeven aan Tietje als onderdeel van een dading met betrekking tot de zakelijke verhoudingen tussen Tietje en Wolf. Het voorgaande correspondeert met de gegevens uit de rapportage van de DRT. Verzoeksters hebben in hun reactie van 29 oktober 2009 de rechtsgeldigheid van deze handelingen in twijfel getrokken. Hierop wordt onder overwegingen 10 en 11 verder ingegaan.
  7. In oktober 1945 hebben de erven Wolf aangifte gedaan bij de SNK met betrekking tot het schilderij ‘Feestvierende boeren (kermis)’ van Brueghel (NK 2227). In de aangifte werd vermeld dat Wolf het schilderij in pand hield voor Tietje, maar werd opgemerkt dat het ten onrechte was teruggegeven door de Verwalter aan Tietje. Later lijken de erven Wolf te zijn teruggekomen van dit standpunt. Bij brief van 9 januari 1951 deelden zij de bevoegde autoriteiten het volgende mee:
    Inderdaad was Dr. Tietje eigenaar van het bovengenoemde schilderij en de heer D. Wolf pandhouder. […] Uit de ons in 1945 ter beschikking staande gegevens meenden wij destijds te moeten concluderen, dat deze teruggave van het schilderij inderdaad ten onrechte was geschied. Bij het afwikkelen van de boedel van thans wijlen de Heer D. Wolf,[…] hebben wij eerst onlangs inzake onze verhouding tot de Heer Tietje moeten concluderen, dat door ons voor deze dading tussen de toenmalige beheerder, de Heer Kattenstroth en Tietje, geen rechtsherstel moet worden aangevraagd. Daar door ons van de theoretische mogelijkheid van rechtsherstel voor deze dading geen gebruik wordt gemaakt, kunnen door ons geen rechten meer worden geldend gemaakt op het bovengenoemde schilderij en trekken wij hierbij de aangifte van vermissing daarvan in.
  8. De erven Wolf deden in oktober 1945 eveneens aangifte bij de SNK met betrekking tot het schilderij ‘Madonna met kind’ van Cranach (NK 3071). Bij brief van 22 januari 1953 deelden de erven echter mee: ‘dat door ons afstand wordt gedaan van alle rechten, welke wij mogelijkerwijs zouden kunnen doen gelden i.v.m. ons bovengenoemd schilderij, vroeger eigendom van thans wijlen de Heer D. Wolf en verplichten ons geen stappen te zullen ondernemen om al of niet tegen betaling van de door U genoemde f. 35.000 dit schilderij in ons eigendom terug te verkrijgen.’ De commissie constateert dat de erven in 1953 ten aanzien van dit schilderij van Cranach spreken van eigendom Wolf, terwijl dit in tegenspraak is met de gegevens van het overzicht uit 1952 en de overige herkomstgegevens. Nu verzoeksters overigens geen informatie hebben aangeleverd die wijst op het recht van eigendom, houdt de commissie op grond van de onder 3 tot en met 6 gegeven overwegingen het ervoor dat Wolf het schilderij als pandhouder onder zich had.
  9. Verzoeksters hebben bij brief van 10 december 2007 aan de minister opgemerkt dat gebrek aan financiële middelen voor de erven de reden vormde om in de jaren vijftig af te zien van het claimen van de schilderijen. De commissie acht dit echter niet aannemelijk. Uit de correspondentie blijkt veeleer dat de erven berustten in de dading en van mening waren dat zij geen rechten op de schilderijen konden doen gelden. In dit verband wijst de commissie er op dat uit het laatste deel van de onder overweging 8 geciteerde passage blijkt dat eventuele terugbetaling geen rol speelde bij de beslissing om het werk van Cranach niet te claimen.
  10. Verzoeksters hebben in hun reactie op het conceptonderzoeksrapport gesteld dat de verkoop van het schilderij van Cranach (NK 3071) in juni 1940 waarschijnlijk zonder toestemming en medeweten van Wolf is gebeurd, daar hij zich toen in het buitenland bevond. Zij menen dat de verkoop daarom niet vrijwillig is geschied en daarmee onrechtmatig was. Verzoeksters wijzen er in dit verband op dat een ander schilderij uit het bezit van Wolf (de Alchemist van Jan Steen) eveneens gedurende zijn afwezigheid in de zomer van 1940 aan Miedl is verkocht. Na de oorlog ging de SNK ervan uit dat het schilderij van Jan Steen door een onbevoegde was verkocht, waarna het werk tegen betaling van de tijdens de oorlog ontvangen verkoopprijs is teruggeven aan de erven Wolf.
    Ten aanzien van het schilderij van Brueghel (NK 2227) betwisten verzoeksters de rechtsgeldigheid van de dading tussen Tietje en de Verwalter van maart 1943 en de daarmee samenhangende teruggave van het schilderij aan Tietje. Volgens hen was de dading zeer waarschijnlijk overeengekomen zonder Wolf daarin te kennen, en de teruggave van het schilderij onrechtmatig, aangezien de schuld van Tietje op Wolf niet was afgelost.
  11. De commissie overweegt ten aanzien van de stellingen van verzoeksters dat het zeer wel mogelijk is dat de verkoop van NK 3071 aan Miedl in juni 1940 en de teruggave van NK 2227 aan Tietje in maart 1943 zich zonder toestemming of medeweten van Wolf hebben afgespeeld. Het is niet meer te achterhalen of Wolf als pandhouder door deze gebeurtenissen benadeeld is. De commissie heeft echter niet tot taak de minister te adviseren omtrent de reparatie van eventuele vermogensschade die gedurende de oorlog is geleden. Zij is blijkens haar taakstelling, zoals omschreven artikel 2, eerste lid, van het Instellingsbesluit van 16 november 2001, uitsluitend bevoegd te adviseren tot teruggave van cultuurgoederen waarover de oorspronkelijke eigenaar door omstandigheden die direct verband hielden met het naziregime onvrijwillig het bezit heeft verloren. Ingevolge de achtste aanbeveling van de Commissie Ekkart inzake particulier kunstbezit van april 2001, dient het eigendomsrecht in hoge mate aannemelijk te zijn gemaakt, terwijl er geen aanwijzingen zijn die dat tegenspreken. De onderzoeksgegevens wijzen er echter op dat Wolf geen eigenaar was van de geclaimde schilderijen maar deze onder zich hield als pandhouder. Naar het oordeel van de commissie gaat de vergelijking met de teruggave van het schilderij van Jan Steen dan ook niet op. Het schilderij van Jan Steen was immers, blijkens het overzicht van 1952, eigendom van Wolf, terwijl het geclaimde werk NK 3071 volgens dat overzicht eigendom van Tietje was.
  12. Gezien het voorgaande constateert de commissie dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor restitutie en adviseert zij het verzoek tot teruggave van de werken NK 2227 en NK 3071 af te wijzen.

Conclusie

De Restitutiecommissie adviseert de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap om het verzoek tot teruggave van de schilderijen Boerenbruiloft van P. Brueghel II (NK 2227) en het schilderij Madonna met kind van L. Cranach (NK 3071) af te wijzen.

Aldus vastgesteld in de vergadering van 9 november 2009 door W.J.M. Davids (voorzitter), J.Th.M. Bank, J.C.M. Leijten, P.J.N. van Os, E.J. van Straaten, H.M. Verrijn Stuart, I.C. van der Vlies (vice-voorzitter) en ondertekend door de voorzitter en de secretaris.

(W.J.M. Davids, voorzitter)
(E. Campfens, secretaris)